ECLI:NL:CRVB:2020:620
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van loongerelateerde uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische onderzoeken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische onderzoeken die ten grondslag lagen aan het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zorgvuldig waren uitgevoerd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante ongeschikt was voor haar maatgevende arbeid, maar geschikt voor andere passende functies, wat leidde tot een arbeidsongeschiktheid van 49,18%.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de ingangsdatum van de vervolguitkering onjuist was en dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet correct was vastgesteld. Het Uwv stelde echter dat appellante geen nieuwe medische stukken had overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische onderzoeken en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellante af.