ECLI:NL:CRVB:2017:1851
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- L. Koper
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van nabestaandenuitkering in het kader van de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. De Svb had besloten om de nabestaandenuitkering van appellante te herzien en een bedrag van € 3.338,91 terug te vorderen, omdat zij over de periode van mei 2013 tot en met juni 2014 een te hoog bedrag aan uitkering had ontvangen. Appellante ontving naast de nabestaandenuitkering ook inkomsten uit arbeid en had op 13 juni 2013 verzocht om stopzetting van de uitkering in verband met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. De Svb had hierop gereageerd door de uitkering per juni 2013 stop te zetten, maar later weer hersteld.
De rechtbank oordeelde dat appellante had kunnen onderkennen dat zij te veel uitkering ontving, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij aan haar inlichtingenverplichting had voldaan en dat de Svb niet adequaat had gehandeld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij te veel nabestaandenuitkering ontving. De Raad oordeelde dat de Svb het beleid consistent had toegepast en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting van de uitkeringsgerechtigde en de verantwoordelijkheden van de Svb in het kader van het terugvorderen van onverschuldigd betaalde uitkeringen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak en wees de verzoeken van appellante af.