In deze zaak gaat het om de herziening van de IVA-uitkering van appellant en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontving vanaf 25 november 2010 een IVA-uitkering op basis van de Wet WIA. In 2015 bleek uit een controle dat appellant zijn gewijzigde inkomsten vanaf 1 februari 2012 niet had doorgegeven aan het Uwv. Dit leidde tot een terugvordering van € 37.401,55 aan ten onrechte betaalde uitkering en een boete van € 6.270,- wegens schending van de inlichtingenplicht. Na bezwaar werd de terugvordering verlaagd naar € 36.602,14 en de boete vastgesteld op € 1.430,-. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan zijn inlichtingenplicht had voldaan.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat hij wel degelijk aan zijn verplichtingen had voldaan en dat het Uwv niet adequaat had gereageerd op zijn meldingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De Raad bevestigde de schending van de inlichtingenplicht en de noodzaak voor herziening en terugvordering. Echter, de Raad oordeelde dat de opgelegde boete van € 1.430,- niet correct was, omdat deze niet in overeenstemming was met de geldende wetgeving. De Raad stelde de boete vast op € 1.422,78, wat een lagere boete betekende dan eerder was opgelegd. De Raad bevestigde verder dat het Uwv de wettelijke rente aan appellant moest vergoeden en dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld.