ECLI:NL:CRVB:2020:553
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van besluiten van het Uwv met betrekking tot ziekengeld en een WIA-uitkering voor appellante. Appellante had zich ziek gemeld op 18 juni 2014 en ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en later op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft in verschillende besluiten vastgesteld dat appellante geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij niet meer arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij twijfels heeft over de medische beoordeling door het Uwv en heeft verzocht om een medisch deskundige aan te stellen. De Raad heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank had eerder de beroepen van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze oordelen bevestigd. De Raad concludeert dat appellante de wachttijd voor de WIA-uitkering niet heeft vervuld en dat de hoger beroepen niet slagen.