Uitspraak
17.8031 WIA
OVERWEGINGEN
.Deze uitkering is per 26 februari 2014 omgezet in een WGA‑loonaanvullingsuitkering, op basis van een ongewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante door het Uwv per 30 augustus 2016. Appellante had zich op 5 januari 2009 ziek gemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 100%. Deze uitkering werd later omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv beëindigde de uitkering op basis van een herbeoordeling, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 14,06% werd vastgesteld. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak.
In hoger beroep heeft appellante dezelfde gronden aangevoerd als in beroep, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken en overtuigend had gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor een andersluidend oordeel. De Raad oordeelde verder dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geduide functies geschikt waren voor appellante, ondanks haar klachten. Het verzoek tot aanhouding van de zaak werd afgewezen, omdat dit in een laat stadium was gedaan en de gemachtigde niet bereikbaar was voor nadere toelichting. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de proceskosten af.