ECLI:NL:CRVB:2020:498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
18/1824 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de no risk-polis en de hoogte van het ziekengeld na 52 weken ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die arbeidsgehandicapt is en een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had zich op 22 februari 2016 ziek gemeld na werkzaamheden via een uitzendbureau. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een Ziektewet (ZW) uitkering toe van 90% van het dagloon, maar verlaagde deze na 52 weken naar 70% van het dagloon. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze verlaging gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten. De Raad overwoog dat op appellant de no risk-polis van toepassing was, wat betekende dat hij recht had op ziekengeld vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank dat het Uwv gehouden was het ziekengeld na 52 weken vast te stellen op 70% van het dagloon, ongeacht de andere arbeidsvoorwaarden die golden voor werknemers van het bedrijf waar appellant werkte. De Raad oordeelde dat de situatie van appellant niet vergelijkbaar was met die van andere werknemers en dat de wijze waarop het Uwv het ziekengeld op de WAO-uitkering in mindering had gebracht buiten de omvang van het geding viel.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep, aangezien de proceskostenvergoeding pas na het instellen van hoger beroep was betaald.

Uitspraak

18.1824 ZW

Datum uitspraak: 27 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 februari 2018, 17/1893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog een brief ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Praagman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is arbeidsgehandicapt en ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant is via uitzendbureau [naam B.V.] ([naam B.V.]) gaan werken voor [naam bedrijf]. Hij heeft zich op 22 februari 2016 voor deze werkzaamheden ziek gemeld. Het Uwv heeft appellant met ingang van 22 februari 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend ter hoogte van 90% van het dagloon.
1.2.
Bij besluit van 14 februari 2017 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 14 februari 2017 verlaagd naar 70% van het dagloon. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit wegens strijd met de hoorplicht vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft overwogen dat de ZW-uitkering op grond van artikel 29b van de ZW terecht na 52 weken is gesteld op 70% van het dagloon. Daaraan doet volgens de rechtbank niet af dat appellant via [naam B.V.] werkzaam was voor [naam bedrijf] en dat dit bedrijf andere arbeidsvoorwaarden heeft voor zijn werknemers. Nu appellant in dienst was bij [naam B.V.], is zijn situatie niet vergelijkbaar met de werknemers van [naam bedrijf]. Voor zover appellant met zijn stelling dat hij wordt gediscrimineerd een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, faalt deze stelling. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat de wijze waarop het Uwv het ziekengeld op de WAO-uitkering in mindering heeft gebracht, buiten de omvang van het geding valt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Daarnaast verzoekt appellant om veroordeling van het Uwv in de proceskosten in hoger beroep. Door te late betaling van de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling door het Uwv heeft appellant hoger beroep moeten instellen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 29b, vijfde lid, van de ZW bedraagt het ziekengeld 70% van het dagloon van de verzekerde.
4.2.
Artikel 29b, zesde lid van de ZW luidt (voor zover hier van belang) als volgt:
In afwijking van het vijfde lid wordt het ziekengeld in het tijdvak van 52 weken vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken van de werknemer op verzoek van de werkgever gesteld op het dagloon, met dien verstande dat het ziekengeld niet meer kan bedragen dan de aanspraak van de werknemer op het loon dat de werkgever verschuldigd zou zijn, indien daarop geen ziekengeld in mindering zou zijn gebracht.
4.3.
Op appellant is de zogeheten no risk-polis van toepassing. Als gevolg hiervan heeft appellant ter zake van zijn uitval op 22 februari 2016 vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld. Op verzoek van [naam B.V.] is het ziekengeld gedurende de eerste 52 weken gesteld op het bij ziekte verschuldigde loon, dat is 90% van het overeengekomen loon.
4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Uwv, gelet op artikel 29b, vijfde en zesde lid, van de ZW, gehouden was het ziekengeld van appellant na 52 weken vast te stellen op 70% van het dagloon. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat hieraan niet afdoet dat voor de werknemers van [naam bedrijf] (die volgens appellant gedurende twee jaar het volledige loon krijgen doorbetaald) kennelijk andere arbeidsvoorwaarden gelden en dat het hier geen met appellant vergelijkbare gevallen betreft. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat de wijze waarop het Uwv het ziekengeld op de WAO-uitkering van appellant in mindering heeft gebracht buiten de omvang van het geding valt. De Raad voegt daar aan toe dat dit evenzeer geldt voor wat appellant voor het overige nog in hoger beroep heeft aangevoerd.
5. De overwegingen in 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. In de omstandigheid dat de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding door het Uwv eerst is betaald nadat appellant hoger beroep had ingesteld, wordt geen aanleiding gezien voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L. Abdoellakhan