Uitspraak
18.1824 ZW
22 februari 2018, 17/1893 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die arbeidsgehandicapt is en een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had zich op 22 februari 2016 ziek gemeld na werkzaamheden via een uitzendbureau. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een Ziektewet (ZW) uitkering toe van 90% van het dagloon, maar verlaagde deze na 52 weken naar 70% van het dagloon. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze verlaging gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten. De Raad overwoog dat op appellant de no risk-polis van toepassing was, wat betekende dat hij recht had op ziekengeld vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank dat het Uwv gehouden was het ziekengeld na 52 weken vast te stellen op 70% van het dagloon, ongeacht de andere arbeidsvoorwaarden die golden voor werknemers van het bedrijf waar appellant werkte. De Raad oordeelde dat de situatie van appellant niet vergelijkbaar was met die van andere werknemers en dat de wijze waarop het Uwv het ziekengeld op de WAO-uitkering in mindering had gebracht buiten de omvang van het geding viel.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep, aangezien de proceskostenvergoeding pas na het instellen van hoger beroep was betaald.