ECLI:NL:CRVB:2020:470

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
19/2594 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 3 mei 2013. Verzoeker had verzocht om herziening van de uitspraak waarbij hem geen WAO-uitkering werd toegekend, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. De Raad heeft overwogen dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding zouden moeten geven tot herziening. De door verzoeker ingebrachte informatie, waaronder een besluit van de gemeente Oosterhout en een medisch advies, dateert van na de eerdere uitspraak en bevat geen relevante informatie die voor de uitspraak van 3 mei 2013 niet bekend was. De Raad heeft vastgesteld dat de voorwaarden voor herziening, zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, niet zijn vervuld. De Raad heeft de eerdere uitspraak bevestigd en het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier.

Uitspraak

19.2594 WAO

Datum uitspraak: 26 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 3 mei 2013, 12/5243 WAO
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 3 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9456). Bij brief van 24 december 2019 heeft F.E.R.M. Verhagen, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft op het verzoek een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2020. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 17 april 2008 geweigerd aan verzoeker met ingang van 6 februari 2006 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen omdat hij op deze datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 13 november 2008 heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Met de uitspraak van 26 augustus 2009 heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft in zijn uitspraak van 14 september 2011 geoordeeld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep tegen het besluit van 13 november 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 5 januari 2012 heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 17 april 2008 ongegrond verklaard. In dit besluit is bevestigd dat verzoeker geen recht heeft op een WAO-uitkering omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep van verzoeker met de uitspraak van 9 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Hiertoe heeft de Raad overwogen dat het oordeel van de rechtbank dat het door het Uwv uitgevoerde medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, niet voor onjuist kan worden gehouden. De Raad heeft verder geoordeeld dat op grond van de beschikbare medische gegevens het oordeel van de rechtbank, dat de uit verzoekers darm- en rugklachten voortvloeiende beperkingen door het Uwv niet zijn onderschat, kan worden onderschreven.
3.1.
Verzoeker heeft aan zijn herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot herziening van de uitspraak van de Raad. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat uit een besluit van 28 november 2017 van de gemeente Oosterhout en een bijbehorende ‘Samenvatting Medisch Advies’ blijkt dat sprake is van ernstige psychiatrische problematiek, een chronische pijnstoornis, een locomotore aandoening en een chronische darmaandoening. Met deze bescheiden was verzoeker voor de uitspraak niet bekend en kon hij niet bekend mee zijn. Ter zitting heeft verzoeker gewezen op een brief van de psychiater van 11 april 2012 waarin een pijnsyndroom wordt genoemd.
3.2.
In zijn reactie van 16 juli 2019 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat verzoeker geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak van 3 mei 2013. De ingebrachte informatie ziet op de situatie per november 2017 en niet op de medische situatie per 6 februari 2006. Het verzoek moet daarom volgens het Uwv worden afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie over de betreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
4.3.
Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren gebracht. Het door verzoeker overgelegde besluit van de gemeente Oosterhout en de bijlage dateren van na de uitspraak van 3 mei 2013 en bevatten geen informatie waaruit blijkt dat sprake is van feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 3 mei 2013 dan wel die bij verzoeker vóór deze uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Over de brief van de psychiater van 11 april 2012 heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij hiermee al voor de uitspraak van 3 mei 2013 bekend was. Ook deze brief kan daarom niet leiden tot herziening van de uitspraak.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020.
(getekend) S. Wijna
(getekend) W.M. Swinkels