ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-5243 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant had zich op 9 januari 2006 ziek gemeld vanwege buikklachten, terwijl hij eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving. Het Uwv weigerde op 17 april 2008 om appellant met ingang van 6 februari 2006 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was vastgesteld. Appellant maakte bezwaar, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Breda verklaarde het beroep ongegrond, maar in hoger beroep oordeelde de Raad dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en droeg het Uwv op een nieuw besluit te nemen.

Na een nieuw medisch en arbeidskundig onderzoek concludeerde de bezwaarverzekeringsarts dat appellant lijdt aan een idiopathische proctitis en niet aan de ziekte van Crohn, en handhaafde het Uwv zijn eerdere standpunt dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellant stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat hij niet persoonlijk was onderzocht. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) correct was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter, en de leden C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange, in aanwezigheid van griffier Z. Karekezi.

Uitspraak

12/5243 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 augustus 2012, 12/802 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.I. Piternella, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2013. Appellant is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich op 9 januari 2006, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens een toename van zijn buikklachten.
1.2. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 april 2008 geweigerd om appellant, na het doorlopen van een wachttijd van vier weken, met ingang van 6 februari 2006 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 15%.
2.1. Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt, dat door het Uwv bij besluit van 13 november 2008 niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding.
2.2. In haar uitspraak van 26 augustus 2009, 08/6119, heeft de rechtbank Breda het door appellant tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld waarna de Raad in zijn uitspraak van 14 september 2011, LJN BT1759, heeft geoordeeld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep tegen het besluit van 13 november 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
3. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts J.B. van der Heemst op 30 november 2011 rapport uitgebracht. Daarin is hij op grond van de door verzekeringsarts M.J.M.G. Vandenbroeck opgevraagde informatie van de behandelend internist J. Heijster tot de conclusie gekomen dat er bij appellant sprake is van een idiopathische proctitis en geen ziekte van Crohn, zoals aanvankelijk werd verondersteld. Voorts heeft hij zich kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts op 26 februari 2008 vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De bezwaararbeidsdeskundige W.A.M.H. Heijmans heeft in zijn rapport van 2 januari 2012 de conclusie van de arbeidskundige H. Claessen in haar rapport van 16 april 2008, dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk, onderschreven. Voorts heeft hij twee van de zeven door de arbeidskundige voor appellant geselecteerde functies laten vervallen, omdat hij appellant bij nader inzien niet geschikt achtte voor deze functies. De mate van arbeidsongeschiktheid heeft hij eveneens berekend op minder dan 15%. In overeenstemming met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv ter uitvoering van voormelde uitspraak van de Raad, bij besluit van 5 januari 2012 (bestreden besluit) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. In dit besluit heeft het Uwv het in het besluit van 17 april 2008 ingenomen standpunt dat appellant met ingang van 6 februari 2006 minder dan 15% arbeidsongeschikt was, ongewijzigd gehandhaafd en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 april 2008 ongegrond verklaard.
4. Tegen het bestreden besluit heeft appellant (andermaal) beroep ingesteld. Daarbij heeft hij gesteld dat hij noch door de verzekeringsarts noch door de bezwaarverzekeringsarts is onderzocht en dat het medisch onderzoek derhalve onzorgvuldig is geweest. Voorts heeft hij gesteld dat hij niet in staat is om te werken en dat hij zowel lichamelijk als geestelijk de voor hem geselecteerde functies niet kan vervullen.
5. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat een zorgvuldig medisch onderzoek is ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Voorts heeft de rechtbank zich in deze uitspraak kunnen verenigen met de voor appellant vastgestelde FML en heeft de rechtbank geoordeeld dat in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
6. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. In de eerste plaats is hij van mening dat het onderzoek door de verzekeringsarts niet zorgvuldig is geweest. Daarbij heeft hij verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts waaruit naar zijn mening blijkt dat ook de bezwaarverzekeringsarts deze mening is toegedaan. Daarnaast is hij van mening dat ook het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is geweest. Deze had niet kunnen volstaan met een dossieronderzoek. Voorts heeft hij herhaald dat hij als gevolg van zijn darmklachten niet in staat is om te werken.
7. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.1. Het oordeel van de rechtbank dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, kan niet voor onjuist worden gehouden. Uit het (aanvullende) rapport van de verzekeringsarts van 26 februari 2008 komt naar voren dat deze arts, anders dan appellant veronderstelt, bij zijn beoordeling wel de beschikking heeft gehad over de in 3 genoemde informatie van de behandelend internist Heijster. Nu de verzekeringsarts appellant tevens op zijn spreekuur van 11 februari 2008 heeft onderzocht, volgt de Raad appellant niet zijn stelling dat het onderzoek door deze arts onvolledig en onzorgvuldig is geweest. Voor zover appellant onder verwijzing naar het rapport van 30 november 2011 van de bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld dat deze arts ook deze mening is toegedaan, overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts, daar waar hij in dit rapport heeft overwogen dat het jammer is dat de arts, welke betrokkene een aantal malen heeft gezien na de ziekmelding per 9 januari 2006 geen informatie heeft ingewonnen bij de behandelend M.D.L-arts, niet de verzekeringsarts Vandenbroeck heeft bedoeld maar de arts die appellant in het kader van de Ziektewet een aantal malen heeft gezien. Appellant kan evenmin worden gevolgd in zijn stelling dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts niet zorgvuldig is geweest omdat hij zich heeft beperkt tot een dossieronderzoek. Volgens vaste rechtspraak van de Raad - verwezen wordt naar de uitspraak van 16 december 2008, LJN BG8234 - betekent de enkele omstandigheid dat een bezwaarverzekeringsarts heeft volstaan met een dossieronderzoek en betrokkene niet persoonlijk heeft onderzocht niet dat reeds om die reden sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Nu de bezwaarverzekeringsarts in het onderhavige geval de beschikking heeft gehad over alle in het dossier beschikbare medische informatie, waaronder de specialistische informatie van internist Heijster, moet worden geoordeeld dat ook in dit geval geen sprake is van de door appellant bedoelde onzorgvuldigheid. Ook anderszins kan niet worden geoordeeld dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is geweest. Ten slotte wordt op grond van de beschikbare medische gegevens het oordeel van de rechtbank dat de uit de darm- en rugklachten van appellant voortvloeiende beperkingen door het Uwv niet zijn onderschat, onderschreven. De door appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van de huisarts heeft niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
7.2. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde FML, moet worden geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Dit is met het rapport van 2 januari 2012 van de bezwaararbeidsdeskundige in voldoende mate toegelicht
7.3. Op grond van de overwegingen 7.1 en 7.2 wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) Z. Karekezi