ECLI:NL:CRVB:2020:393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
18/469 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem met ingang van 12 mei 2014 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en meldde zich ziek vanwege visuele aandoeningen. De verzekeringsarts had appellant belastbaar geacht op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2014. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 19,30%.

De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Appellant stelde dat de geselecteerde functies niet passend waren, vooral vanwege de vereiste lichtomstandigheden en zijn vermoeidheid door visuele belasting. Het Uwv verweerde zich door te verwijzen naar rapporten van arbeidsdeskundigen die de geschiktheid van de functies onderbouwden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een juiste vertaalslag had gemaakt van de deskundigenrapporten naar de FML. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies, ondanks de bezwaren van appellant, geschikt waren en dat er geen reden was om een onafhankelijke arbeidsdeskundige te benoemen. De rechtbank had terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

18.469 WIA

Datum uitspraak: 19 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 december 2017, 14/4641 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Rijnsburger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Rijnsburger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als medewerker crediteurenadministratie voor 40 uur per week. Met ingang van 1 februari 2011 is hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich vervolgens met ingang van 14 mei 2012 ziek gemeld wegens visuele aandoeningen.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 19,30% is.
1.3.
Bij besluit van 14 maart 2014 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 12 mei 2014 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 7 juli 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 7 juli 2014, en een rapport van 8 september 2014 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven voor vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. Tot slot heeft de rechtbank de Staat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de op verzoek van de rechtbank uitgebrachte adviezen van oogarts J.C. Bleeker van 20 mei 2016 en van verzekeringsarts J.T.J.A. Klijn van 10 februari 2017. Deze rapporten zijn zorgvuldig tot stand gekomen, consistent en naar behoren gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gewijzigde FML van 28 februari 2017 een correcte vertaalslag gemaakt van de conclusies van deze rapporten naar beperkingen in het kader van de WIA-beoordeling. Nu het bestreden besluit niet is voorzien van een deugdelijke medische motivering heeft de rechtbank reden gezien om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
2.3.
Met betrekking tot de geselecteerde functies heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom de voor appellant geselecteerde functies passend zijn gelet op de in de aangepaste FML aangegeven beperkingen. Omdat deze geselecteerde functies leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 19,27% heeft het Uwv terecht geweigerd om aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit worden daarom in stand gelaten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat, kort samengevat, de geselecteerde functies, in het licht van de door de deskundigen aangegeven informatie, voor hem niet passend zijn. Volgens appellant voldoen de geselecteerde functies niet aan de eis dat er voldoende sterke verlichting op de werkplek aanwezig is. Als hieraan niet wordt voldaan, treedt eerder vermoeidheid op en is sprake van productiviteitsverlies. Appellant is ook van mening dat een algemene urenbeperking moet worden opgenomen in de FML, nu hij vermoeid raakt door visuele belasting. Appellant wijst op het advies van arbeidsdeskundige P. Sprokholt van 30 maart 2016, welk advies op verzoek van oogarts Bleeker is opgesteld. Tot slot heeft appellant verzocht om een arbeidsdeskundige te benoemen als deskundige om de condities waaronder de werkzaamheden in de geselecteerde functies moeten worden verricht te onderzoeken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak, zover aangevochten, te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 augustus 2019 en 5 november 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat voor een verzekerde na afloop van de wachttijd recht op uitkering als hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat na afloop van de wachttijd een recht op uitkering voor de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van
de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 12 mei 2014 heeft vastgesteld op minder dan 35% en daarom terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de gewijzigde FML van 28 februari 2017 een juiste vertaalslag heeft gemaakt van de deskundigenrapporten van Bleeker en van Klijn. In wat appellant heeft aangevoerd in hoger beroep wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de in de gewijzigde FML van 28 februari 2017 opgenomen beperkingen verder aangescherpt dienen te worden. Het standpunt van appellant dat hij alleen zou kunnen functioneren bij specifieke lichtomstandigheden, zoals een bovennormale lichtsterkte, vindt geen onderbouwing in de medische informatie in het dossier. Hetzelfde geldt voor de gestelde noodzaak van een algemene urenbeperking wegens vermoeidheid, naast de aangenomen beperking van ongeveer vier uur computerwerk per werkdag. Noch de verzekeringsartsen van het Uwv, noch Bleeker of Klijn hebben een dergelijke medische noodzaak beschreven in hun rapporten.
4.4.
Met betrekking tot de geselecteerde functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 augustus 2019 naar aanleiding van vragen van de Raad zijn motivering gewijzigd, in de zin dat de functie telefonist, receptionist (SBC-code 315120) niet geschikt is voor appellant. Hij heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage aan de hand van de resterende functies berekend op 23,52, waarmee appellant ongewijzigd geen recht heeft op een WIA-uitkering.
4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 13 augustus 2019 en 5 november 2019, in combinatie met de eerdere arbeidskundige rapporten in bezwaar en beroep, voldoende gemotiveerd dat de overige geselecteerde functies, gelet op de FML van 28 februari 2017, geschikt zijn voor appellant. Hierbij wordt van belang geacht dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de bezwaarprocedure op 25 maart 2015 overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarbij de medische geschiktheid van de functies is besproken, en de geschiktheid van de functies mede op dit overleg zijn gebaseerd. Daarnaast is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd ingegaan op de punten die door appellant zijn aangevoerd onder verwijzing naar de door Bleeker ingeschakelde arbeidsdeskundige P. Sprokholt. Zo heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat Sprokholt uitgaat van verdergaande beperkingen dan die zijn opgenomen in de FML van 28 februari 2017 en dat de beperkingen van appellant gelet op zijn arbeidsverleden en de mogelijke aanpassingen volgens de FML met betrekking tot beeldschermwerk in de geselecteerde functies niet tot een lager werktempo leiden. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het overleg van 25 maart 2015 met betrekking tot de geselecteerde functies uitdrukkelijk heeft toegelicht dat de communicatie met derden en het visueel controleren van producten plaatsvindt op een afstand waarop appellant geen dusdanige hinder van zijn visuele beperkingen ervaart. Gelet op de beschikbare gegevens is er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie, wasserij medewerker en assistent begeleider verstandelijk gehandicapten. Voor zover er nog twijfel zou bestaan over de functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 111172) wegens het hoge tempo waarin in deze functie een groot aantal vissen moeten worden gecontroleerd in relatie tot de toelichting in de FML dat activiteiten die een goede visuele aandacht vragen iets meer tijd vergen om voldoende scherp te krijgen, acht de Raad nog van belang dat het vervallen van deze laatste functie niet tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 of hoger zal leiden. Er wordt dan ook geen reden gezien om een onafhankelijke arbeidsdeskundige te benoemen.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd met verbetering van de gronden.
5. Gelet op de gewijzigde motivering van het bestreden besluit in hoger beroep bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en € 51,40 voor reiskosten in hoger beroep, in totaal € 1.101,40.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 1.101,40;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en M. Schoneveld en
G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) D.S. Barthel