ECLI:NL:CRVB:2020:393
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem met ingang van 12 mei 2014 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en meldde zich ziek vanwege visuele aandoeningen. De verzekeringsarts had appellant belastbaar geacht op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2014. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 19,30%.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Appellant stelde dat de geselecteerde functies niet passend waren, vooral vanwege de vereiste lichtomstandigheden en zijn vermoeidheid door visuele belasting. Het Uwv verweerde zich door te verwijzen naar rapporten van arbeidsdeskundigen die de geschiktheid van de functies onderbouwden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een juiste vertaalslag had gemaakt van de deskundigenrapporten naar de FML. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies, ondanks de bezwaren van appellant, geschikt waren en dat er geen reden was om een onafhankelijke arbeidsdeskundige te benoemen. De rechtbank had terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.