ECLI:NL:CRVB:2020:370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
18/4746 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA aan een werknemer die op 22 juli 2013 uitviel als magazijnmedewerker. Het Uwv had de werknemer een uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 100%, maar na bezwaar van de werkgever werd dit percentage op 0% vastgesteld. De rechtbank Gelderland vernietigde dit besluit en oordeelde dat het Uwv opnieuw moest beslissen. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van de werkgever ongegrond verklaard, waarbij het Uwv werd opgedragen de proceskosten te vergoeden. De werkgever stelde in hoger beroep dat er voldoende passende functies voor de werknemer beschikbaar waren, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht de functies van machinaal metaalbewerker en chauffeur heftruck als niet geschikt had verworpen. De Raad concludeerde dat de werknemer niet in staat was om deze functies uit te oefenen vanwege de specifieke belastingen die aan deze functies verbonden waren, zoals trillingsbelasting en de noodzaak om langdurig te staan. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van de werkgever af.

Uitspraak

18.4746 WIA

Datum uitspraak: 19 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juli 2018, 17/4099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M. de Wit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Voor appellante is verschenen mr. De Wit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is eigenrisicodrager in de zin van artikel 82 van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA). Voormalig werknemer [naam medewerker] (werknemer) is op 22 juli 2013 voor zijn werkzaamheden als magazijnmedewerker uitgevallen. Het Uwv heeft werknemer bij besluit van 14 juli 2015 met ingang van 20 juli 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden op 100% is vastgesteld. Na bezwaar van appellante is de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer per einde wachttijd bij beslissing op bezwaar van 21 april 2016 alsnog op 0% vastgesteld. Bij uitspraak van 30 mei 2017 (16/3245) heeft de rechtbank Gelderland dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens na raadpleging van het CBBS-systeem vastgesteld dat er minder dan drie geschikte functies voor de werknemer geselecteerd kunnen worden, zodat op arbeidskundige gronden sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid. Bij beslissing op bezwaar van 24 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 juli 2015 alsnog ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en bepaald dat het Uwv de proceskosten en het griffierecht aan appellante vergoedt. De rechtbank heeft (kort gezegd) overwogen dat het Uwv in beroep door overlegging van de notities functiebelasting, met daarin de niet geselecteerde functies, alsnog heeft onderbouwd dat voor de werknemer met ingang van 20 juli 2015 onvoldoende functies kunnen worden geselecteerd. De rechtbank acht voldoende gemotiveerd dat de door appellante uit de notities functiebelasting aanvullend geselecteerde functies van machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (SBC-code 264122) en chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270) voor werknemer niet geschikt zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat - anders dan de rechtbank oordeelde -voldoende passende functies kunnen worden geselecteerd waarmee het arbeidsongeschiktheidspercentage van de werknemer minder dan 35% bedraagt. Niet in geschil is dat werknemer geschikt is voor de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160). Appellante acht de werknemer tevens geschikt voor de functies van machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (SBC-code 264122) en chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270). Appellante heeft verwezen naar de in beroep en hoger beroep ingebrachte rapporten van de arbeidsdeskundigen J.J. Holthuijsen en J. Taks waaruit dit blijkt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen houdt verdeeld de vraag of het Uwv terecht de functies van machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) en chauffeur heftruck, intern transport bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling als niet geschikt voor de werknemer heeft verworpen.
4.2.
Het Uwv heeft de functie van chauffeur heftruck, intern transport voor werknemer niet geschikt geacht vanwege de kenmerkende belasting op het beoordelingsaspect ‘trillingen’. In het resultaat functiebeoordeling is door de arbeidsdeskundig analist als toelichting vermeld: ‘rijden met heftruck op oneffen terrein’. Appellant is op grond van de Functionele Mogelijkhedenlijst van 26 juni 2015 beperkt voor trillingsbelasting. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het zeer waarschijnlijk geacht dat regelmatig sprake is van grove trillingen omdat gewerkt wordt op een groot oneffen buitenterrein waarbij diverse soorten zware goederen verplaatst worden. Het rijden op de heftruck beslaat 90% van de werktijd waarmee de kans op regelmatige overbelasting te groot is. Wat appellante aanvoert leidt niet tot twijfel aan het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Gelet op de basisinformatie CBBS (versie 6-5-2013) dient ‘trillingsbelasting’ door de arbeidsdeskundig analist als kenmerkende belasting te worden aangegeven als in de geanalyseerde functie sprake is van blootstelling aan grove trillingen of stoten, waardoor (een deel van) het lichaam in een trillende of schokkende beweging raakt. Nu de arbeidsdeskundig analist ‘trillingsbelasting’ als kenmerkende belasting heeft opgenomen, moet er van worden uitgegaan dat in de betreffende functie, ondanks dat blijkens de functieomschrijving gewerkt wordt in een moderne fabriek en gebruik wordt gemaakt van heftrucks met ergonomische voorzieningen, sprake is van blootstelling aan grove trillingen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390). In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor twijfel.
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eveneens overtuigend gemotiveerd dat de belasting van werknemer in de functie van machinaal metaalbewerker overschreden wordt op de beoordelingsaspecten staan en staan tijdens het werk. De functieomschrijving vermeldt dat in de functie niet dagelijks gedurende ongeveer vier uren wordt gestaan: afhankelijk van de grootte van het werkstuk dient één keer per 2-4 weken gedurende een werkdag van vijf uur tijdens vier werkuren tweemaal ongeveer 30 minuten te worden gestaan bij het inspannen van een nieuw te bewerken doek. Aangezien het voor werknemer slechts mogelijk is gedurende een werkdag 1 uur en ongeveer een kwartier achtereen te staan, wordt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd in zijn standpunt dat op die betreffende werkdag, waarbij gedurende vier uren tweemaal 30 minuten wordt gestaan, sprake is van een forse overschrijding van de voor werknemer geldende belastbaarheid. In aanmerking genomen dat deze overschrijding regelmatig (namelijk 13 tot 26 maal per jaar) voorkomt en het inspannen van een nieuw doek een wezenlijk onderdeel van de functie uitmaakt, kan appellante niet gevolgd worden in haar standpunt dat sprake is van een incidentele en marginale overschrijding van de voor de werknemer geldende belastbaarheid. Dat de functionaris blijkens de functieomschrijving bij het inspannen van het doek wordt bijgestaan door een collega maakt de door de arbeidsdeskundig analist opgetekende belasting in de functies niet anders.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
S.B. Smit - Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L. Abdoellakhan