In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv. Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv werd appellante als volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Appellante stelde dat haar arbeidsongeschiktheid wel degelijk duurzaam was en dat zij recht had op een IVA-uitkering. De Raad oordeelde dat de motivering van het Uwv niet overtuigend was en dat er onvoldoende onderbouwing was voor de stelling dat appellante geen gebruik maakte van behandelmogelijkheden. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding, 19 april 2016, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellante.