ECLI:NL:CRVB:2020:361
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WAZ-uitkering en schending inlichtingenplicht met boete
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAZ-uitkering en de oplegging van een boete aan appellant, die als zelfstandig autohandelaar werkzaam was. Appellant ontving een WAZ-uitkering na arbeidsongeschiktheid, maar heeft verzuimd om wijzigingen in zijn inkomsten bij twee werkgevers door te geven aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Na een interne controle in 2016 ontdekte het Uwv dat appellant te veel WAZ-uitkering had ontvangen over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 november 2015. Het Uwv vorderde een bedrag van € 10.925,65 terug en legde een boete op van € 5.180,- wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht.
Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij de wijzigingen in zijn werkzaamheden had doorgegeven aan zijn arbeidsbemiddelaar en dat hij geen schending van de inlichtingenplicht had gepleegd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door het Uwv niet op de hoogte te stellen van de wijzigingen in zijn inkomsten. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van het Uwv werd niet meer besproken.