ECLI:NL:CRVB:2020:355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
18/591 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake werkloosheidsuitkering en dagloonberekening UMCG

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) ongegrond heeft verklaard. Appellant, die in dienst was van UMCG, had een werkloosheidsuitkering aangevraagd na ontslag op andere gronden. Het Uwv had appellant aanvankelijk een WW-uitkering toegekend, maar dit besluit werd ingetrokken omdat appellant recht had op een uitkering van UMCG. UMCG had de uitkering vastgesteld op een lager dagloon dan het Uwv, omdat zij een looncomponent 'uitruil in verband met reiskosten' buiten beschouwing had gelaten. Appellant betwistte deze berekening en stelde dat de dagloonberekening van het Uwv leidend moest zijn, omdat deze gebaseerd was op gegevens die door de werkgever aan de Belastingdienst waren opgegeven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat UMCG terecht de looncomponent 'uitruil in verband met reiskosten' had ingehouden op het sv-loon, en dat de berekening van UMCG voldoende inzichtelijk was gemaakt. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 februari 2020
18/591 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 december 2017, 16/3104 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
UMCG heeft een verweerschrift ingediend.
UMCG heeft vragen van de Raad beantwoord. Op verzoek van de Raad heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) nadere inlichtingen gegeven.
Appellant heeft nadere reacties gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2019. Appellant is niet verschenen. UMCG heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Louali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was in dienst van UMCG. UMCG heeft appellant met ingang van
1 april 2015 ontslag verleend op andere gronden op grond van artikel 12.12 van de collectieve arbeidsovereenkomst Universitair Medische Centra 2015-2017 (CAO UMC). Appellant heeft bij het Uwv een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 24 maart 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 april 2015 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering met een dagloon van € 114,34. Dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 mei 2015 ingetrokken, omdat gebleken was dat appellant recht heeft op een werkloosheidsuitkering van UMCG, uitgevoerd door Loyalis Maatwerkadministratie B.V. (Loyalis).
1.2.
Bij besluit van 18 mei 2015 heeft Loyalis namens UMCG aan appellant met ingang van 1 april 2015 een werkloosheidsuitkering toegekend op grond van artikel 12.12, derde lid, van de CAO UMC ter hoogte van de som van een WW-uitkering en uitkering op grond van de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Universitaire Medisch Centra (BWUMC). Het dagloon is daarbij vastgesteld op € 108,66. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft Loyalis de salarisstroken over de van toepassing zijnde referteperiode van 1 maart 2014 tot 1 februari 2015 aan appellant toegezonden. Uit de salarisstroken blijkt dat Loyalis is uitgegaan van een loon voor de sociale verzekeringswetten (sv-loon) in de referteperiode van € 28.359,12. Dit bedrag gedeeld door 261 loondagen is (afgerond) € 108,66. Appellant heeft vervolgens het dagloonrapport van het Uwv aan Loyalis toegezonden. Uit dit dagloonrapport blijkt dat het Uwv is uitgegaan van een sv-loon in de referteperiode van € 29.842,21. Dit bedrag gedeeld door 261 loondagen is (afgerond) € 114,34.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 22 juni 2016 (bestreden besluit) heeft APG, rechtsopvolger van Loyalis, namens UMCG het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 mei 2015 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de dagloonberekening van het Uwv niet inzichtelijk is en dat appellant niet duidelijk heeft gemaakt waarom de berekening van UMCG niet juist zou zijn. In deze berekening zijn alle relevante loonbestanddelen, waaronder de vakantietoeslag, meegenomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft als volgt overwogen. Op grond van artikel 1.2 van de BWUMC wordt onder WW-dagloon verstaan het dagloon dat geldt voor de WW-uitkering. Niet in geschil is dat de referteperiode op juiste gronden is vastgesteld van 1 maart 2014 tot en met 28 februari 2015. Toepassing van de artikelen 3 en 4 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) komt erop neer dat het bij de dagloonvaststelling gaat om het daadwerkelijk genoten loon, dat door de werkgever in de referteperiode aan de Belastingdienst als premieplichtig loon is opgegeven, het sv-loon. Volgens de rechtbank heeft UMCG aan de hand van de berekening en de salarisstroken voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze het sv-loon van appellant is vastgesteld. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door UMCG gehanteerde bedragen onjuist zijn, waardoor de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om aan de juistheid van die bedragen te twijfelen. Uit de door appellant overgelegde informatie van het Uwv kan niet worden afgeleid hoe het door het Uwv gehanteerde sv-loon tot stand is gekomen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de dagloonberekening van het Uwv leidend dient te zijn, omdat deze is gebaseerd op de gegevens die zijn werkgever zelf heeft opgegeven aan de Belastingdienst. Het is aan UMCG om aan te tonen dat deze dagloonberekening niet juist is. UMCG had toegang tot de polisadministratie moeten verzoeken en op basis van die gegevens moeten controleren op welke wijze het Uwv het dagloon had vastgesteld. Er is bovendien geen reden om te twijfelen aan de dagloonberekening van het Uwv. Appellant mag geen nadeel ondervinden van het feit dat zijn werkgever eigenrisicodrager voor de WW is.
3.2.
UMCG heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. UMCG heeft nader uiteengezet hoe haar berekening tot stand is gekomen en waar de berekening van UMCG verschilt van de berekening van het Uwv. UMCG heeft geconstateerd dat de loonbedragen over de maanden mei, september en december 2014 uit het dagloonrapport van het Uwv niet overeenkomen met de door UMCG gehanteerde loonbedragen over die maanden. UMCG heeft over die maanden het volgende opgemerkt:
  • het sv-loon over de maand mei 2014 bedraagt volgens het Uwv € 2.721,51, waarop de genoten vakantie-uitkering van € 542,71 in mindering moet worden gebracht, zodat voor deze maand een bedrag van € 2.178,80 resteert. Volgens de berekening van UMCG bedraagt het sv-loon over deze maand € 654,35. UMCG heeft namelijk de looncomponent ‘uitruil in verband met reiskosten’ ten bedrage van € 1.524,45 ingehouden op het sv-loon. Deze looncomponent verlaagt het belastbare loon en moet dus in mindering worden gebracht op het sv-loon;
  • het sv-loon over de maand september 2014 bedraagt volgens het Uwv € 1.789,98. Volgens de berekening van UMCG bedraagt het sv-loon over deze maand € 1.758,01. Ook over deze maand heeft UMCG de looncomponent ‘uitruil in verband met reiskosten’ ten bedrage van € 31,97 ingehouden op het sv-loon;
  • het sv-loon over de maand december 2014 bedraagt volgens het Uwv € 2.941,53. Volgens de berekening van UMCG bedraagt het sv-loon over deze maand € 77,92. Het verschil is gelegen in het feit dat UMCG de uitbetaalde eindejaarsuitkering van € 2.863,61 niet in het sv-loon over december 2014 heeft meegenomen, omdat UMCG de eindejaarsuitkering maandelijks bij het sv-loon optelt. Indien UMCG de eindejaarsuitkering bij het sv-loon van december 2014 zou optellen, zou het sv-loon gelijk zijn aan het sv-loon van het Uwv.
UMCG heeft hiermee willen aantonen dat het sv-loon uit de polisadministratie, dat UMCG overigens niet kan verifiëren, niet juist is. UMCG heeft een zelfstandige bevoegdheid tot het vaststellen van het dagloon, waarbij is uitgegaan van de eigen salarisadministratie. UMCG stelt dat het op grond van de ‘Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens’ gerechtvaardigd is om van de polisgegevens af te wijken als deze onjuist blijken te zijn. Voorts meent UMCG dat appellant geen rechten kan ontlenen aan het door het Uwv vastgestelde dagloon, omdat het besluit van 24 maart 2015 door het Uwv is ingetrokken.
3.3.
Appellant heeft in reactie hierop bestreden dat de bedragen in verband met ‘uitruil in verband met reiskosten’ in mindering kunnen worden gebracht op het sv-loon.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op basis van alle ingebrachte loongegevens, zowel van de kant van UMCG als van het Uwv, heeft UMCG terecht geconcludeerd dat het verschil in de hoogte van het dagloon tussen het Uwv en UMCG uitsluitend is gelegen in de looncomponent ‘uitruil in verband met reiskosten’.
4.2.
Uit de salarisstroken van mei, september en december 2014 blijkt dat appellant in het kader van de regeling ‘uitruil in verband met reiskosten’ bedragen aan brutosalaris heeft ingeruild voor nettobedragen. Het gaat hier om een CAO á la carte-regeling van UMCG, een fiscale regeling voor woon-werkverkeer. Niet is betwist dat appellant daarvan gebruik heeft gemaakt. Het gevolg van het gebruik van deze regeling is dat het belastbaar inkomen en sv‑loon lager wordt, wat mogelijk consequenties kan hebben voor een eventuele werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Met toepassing van deze regeling heeft UMCG op goede gronden de brutobedragen in verband met ‘uitruil in verband met reiskosten’ in mindering gebracht op het sv-loon. Appellant heeft niet gemotiveerd betwist dat UMCG dit ten onrechte heeft gedaan.
4.3.
UMCG heeft voorts voldoende inzichtelijk gemaakt op basis van welke loongegevens het dagloon van appellant is berekend. UMCG is op juiste gronden uitgegaan van de bedragen op de salarisstroken, waarbij het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering zijn meegenomen en waarbij de brutobedragen in het kader van de fiscale regeling voor woon-werkverkeer in mindering zijn gebracht. Deze berekening komt de Raad juist voor en appellant heeft deze berekening niet nader onderbouwd betwist. In de wet noch in het Dagloonbesluit, zoals dat gold ten tijde in geschil (Stb. 2013, 185), is bepaald dat de gegevens in de polisadministratie doorslaggevend zijn. In dit geval heeft UMCG deugdelijk en inzichtelijk onderbouwd dat de polisgegevens, waarvan het Uwv is uitgegaan, op bepaalde onderdelen niet juist zijn.
4.4.
Appellant heeft in zijn de laatste berekening van 18 oktober 2019 ten onrechte de bedragen van de derde kolom, te weten opgebouwd vakantiegeld en de vijfde kolom, te weten opgebouwd extra periode salaris, opgeteld bij het sv-loon. Voor de berekening van het dagloon worden immers de bedragen van het sv-loon zonder vakantiegeld bij elkaar opgeteld en vervolgens vermenigvuldigd met de factor 1,08 in verband met vakantiegeld. Het bedrag aan opgebouwd extra periode salaris is reeds in het sv-loon meegenomen.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en M. Greebe en M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) H. Spaargaren