In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellante, die sinds 1 januari 2006 bijstand ontvangt, heeft haar inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de bankrekening van haar minderjarige dochter A en de daarop ontvangen stortingen, alsook van een schenking van € 3.000,- van haar dochter B. Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft als gevolg hiervan de bijstandsverlening herzien en teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep heeft aangevochten.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft onderbouwd waarom zij niet op de hoogte zou zijn geweest van haar inlichtingenverplichting. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat appellante over de bankrekening van haar dochter beschikte, wat van invloed is op haar recht op bijstand. De opgelegde boete van € 1.183,82 is ook in stand gehouden, omdat appellante de boete inmiddels volledig heeft voldaan en er geen aanleiding is om deze te matigen op basis van haar financiële omstandigheden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd.