ECLI:NL:CRVB:2020:3438
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsverlening wegens niet gemeld onroerend goed in Turkije
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving sinds 4 januari 1990 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Er ontstond echter twijfel over zijn woonadres na een anonieme melding, wat leidde tot een onderzoek door de gemeente Amsterdam. Dit onderzoek toonde aan dat de appellant niet op het opgegeven adres woonde, wat resulteerde in de intrekking van zijn bijstandsverlening per 14 december 2012.
Vervolgens werd er een onderzoek ingesteld naar het vermogen van de appellant in Turkije, waaruit bleek dat hij eigenaar was van meerdere onroerende zaken. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft daarop besloten om de bijstand over een lange periode in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door zijn vermogen niet te melden.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij de gemeente lag, maar dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet de eigenaar was van de onroerende zaken in Turkije. De Raad bevestigde dat de appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden, wat leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.