ECLI:NL:CRVB:2020:3421
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand op basis van niet-gemelde bijschrijvingen en kasstortingen op bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 16 oktober 2014 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, heeft in de periode van oktober 2014 tot en met december 2016 veelvuldig stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op basis van deze bijschrijvingen en kasstortingen de bijstand herzien en een bedrag van € 4.309,09 teruggevorderd. Dit bedrag werd later verhoogd naar € 6.366,75. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door de bijschrijvingen en kasstortingen niet te melden.
In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bijschrijvingen en kasstortingen niet als inkomen moeten worden aangemerkt. De Raad bevestigt dat de herkomst van de stortingen niet met objectieve gegevens is onderbouwd en dat de appellant verplicht was om melding te maken van deze bedragen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, omdat er geen toezeggingen of uitlatingen van het college zijn gedaan die de appellant een rechtens te honoreren verwachting konden geven dat de bijschrijvingen geen invloed zouden hebben op zijn recht op bijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.