ECLI:NL:CRVB:2020:3418
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een aanvraag om een eenmalige uitkering op basis van de Uitkeringsregeling Backpay, ingediend door [betrokkene] als erfgenaam van haar overleden echtgenoot. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, omdat de echtgenoot op de peildatum van 15 augustus 2015 niet meer in leven was. De rechtbank had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat door appellanten werd bestreden in hoger beroep.
De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de afwijzing van de aanvraag, waarbij werd opgemerkt dat de Regeling Backpay geen wettelijke grondslag heeft en derhalve als buitenwettelijk, begunstigend beleid moet worden beschouwd. De Raad oordeelde dat de minister de aanvraag in overeenstemming met het beleid had afgewezen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de consistentie van de toepassing van dit beleid. De Raad kon niet ingaan op de morele bezwaren van appellanten tegen de Regeling Backpay, aangezien dit buiten zijn beoordelingskader viel. De uitspraak benadrukt de scheiding der machten en de rol van de rechter in het beoordelen van de toepassing van beleid, niet het beleid zelf.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellanten af. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.