ECLI:NL:CRVB:2020:3401
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstand en opgelegde boete wegens niet gemelde studiefinanciering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving vanaf 1 september 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) als alleenstaande ouder. Op 4 oktober 2018 ontving het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een signaal dat appellante recht had op studiefinanciering voor de maanden augustus en september 2018. Een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening leidde tot de conclusie dat appellante niet had gemeld dat zij studiefinanciering ontving, wat resulteerde in de intrekking van haar bijstand met terugwerkende kracht en de oplegging van een boete.
Het college handhaafde zijn besluiten na bezwaren van appellante. In hoger beroep voerde appellante aan dat er dringende redenen waren om van terugvordering en boete af te zien, onder andere vanwege haar zorg voor twee kleine kinderen en haar financiële situatie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellante aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen vormden die de terugvordering of boete onaanvaardbaar zouden maken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de terugvordering en boete rechtmatig waren opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting en de voorwaarden waaronder terugvordering en boete kunnen worden heroverwogen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.