ECLI:NL:CRVB:2020:3395
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand op basis van vermogen uit immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante ontving vanaf 8 juni 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Haar vermogen werd aanvankelijk op nihil vastgesteld. Echter, na toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 36.630,- door de rechtbank Limburg, heeft het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen besloten om de bijstand van appellante in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen, omdat haar vermogen de vrij te laten grens overschreed. Het college heeft daarbij een deel van de schadevergoeding, namelijk € 12.210,-, niet tot het vermogen van appellante gerekend, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het college niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad overweegt dat het college de grenzen van wat uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is, mag bepalen. De Raad concludeert dat het college niet onredelijk heeft gehandeld door een deel van de schadevergoeding niet tot de middelen van appellante te rekenen. De beroepsgrond van appellante, dat zij de schadevergoeding nodig heeft voor het verwerven van een woning, wordt niet gehonoreerd. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.