ECLI:NL:CRVB:2014:3892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding na auto-ongeluk en de gevolgen voor bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst te Assen, omdat betrokkene de vermogensgrens overschreed. Betrokkene had op 16 april 2008 een auto-ongeluk gehad en ontving in dat kader schadevergoeding van Achmea Schadeverzekeringen N.B. In totaal ontving zij € 40.000,-, waarvan € 25.000,- als slotuitkering op 12 maart 2012. Bij de aanvraag om bijstand op 18 april 2012 werd deze slotuitkering volledig als immateriële schadevergoeding aangemerkt, terwijl de voorschotten van € 15.000,- niet in aanmerking werden genomen. De Intergemeentelijke Sociale Dienst concludeerde dat betrokkene haar vermogen moest aanspreken voordat zij opnieuw bijstand kon aanvragen.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag onterecht was, omdat de verdeling van de schadevergoeding niet in overeenstemming was met de geldende jurisprudentie. De rechtbank stelde dat 60% van de schadevergoeding vrijgelaten moest worden bij de vaststelling van het vermogen. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij werd betoogd dat de rechtbank een terughoudende toets had moeten aanhouden en dat het college de vrijheid heeft om te bepalen welke vergoedingen als middelen worden aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank onvoldoende onderbouwd had waarom de verdeling van de schadevergoeding door appellant onredelijk was. De Raad benadrukte dat het aan het college is om te bepalen wat uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2012 ongegrond, waarmee de afwijzing van de bijstandsaanvraag werd bevestigd.