ECLI:NL:CRVB:2020:3388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
19/1245 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag ongegrond heeft verklaard. Appellanten ontvingen sinds 13 oktober 2012 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Appellant werkte bij een broodjeszaak op basis van een nul-urencontract en leverde maandelijks zijn salarisspecificaties in. Echter, er kwam een anonieme tip binnen dat appellant meer uren werkte dan hij had opgegeven. Hierop heeft de gemeente een controle uitgevoerd, waarbij appellant werd aangetroffen en werkroosters werden verzameld. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden, wat resulteerde in de intrekking van de bijstand en terugvordering van eerder verstrekte bedragen.

De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksresultaten voldoende grondslag boden voor de beslissing van het college. Appellanten voerden aan dat zij de inlichtingenverplichting niet hadden geschonden en dat de meldingen van de anonieme tipgever onjuist waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de verklaringen van appellant en de discrepanties tussen de salarisspecificaties en de werkroosters niet voldoende waren om de rechtmatigheid van de bijstand vast te stellen. De Raad concludeerde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken en de kosten had teruggevorderd.

Uitspraak

19 1245 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 15 december 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2019, 18/4723 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. I. Timmermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 13 oktober 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden. Appellant werkte bij broodjeszaak X (broodjeszaak) op basis van een nul-urencontract. Appellant leverde maandelijks zijn salarisspecificaties in aan de hand waarvan de door appellant ontvangen inkomsten met de bijstand werden verrekend. Op de salarisspecificaties vanaf 1 augustus 2017 staat vermeld dat de broodjeszaak maandelijks 36 uur aan appellant heeft uitbetaald.
1.2.
Op 9 mei 2017 heeft de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten van de gemeente Den Haag (dienst SZW) een anonieme tip ontvangen dat bij de broodjeszaak veel mensen werken met uitkeringen en deze mensen meer uren werken en uitbetaald krijgen dan wordt doorgegeven. Met de tip zijn werkroosters en salarisspecificaties meegestuurd. Naar aanleiding van deze tip heeft het Haags Economisch Interventie Team (HEIT) op 14 september 2017 een bestuursrechtelijke controle (controle) uitgevoerd bij de broodjeszaak. Bij deze controle heeft een medewerker van de dienst SZW, Afdeling Bijzonder Onderzoek, van de gemeente Den Haag (medewerker) als deelnemer van HEIT appellant werkend aangetroffen en met hem gesproken. Ook heeft de medewerker tijdens de controle foto’s gemaakt van de werkroosters van het personeel in de periode van 11 september 2017 tot en met 24 september 2017.
1.3.
Naar aanleiding van een op 19 november 2017 ontvangen tip van A dat appellant 40 uur per week als chef-kok bij de broodjeszaak werkte en hiervoor € 500,- per week kreeg, heeft de medewerker een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. De medewerker heeft dossieronderzoek verricht en op 22 januari 2018 en 31 januari 2018 samen met een collega appellant gehoord. Tevens heeft de medewerker op 31 januari 2018 een gesprek gehad met de eigenaar en de manager van de broodjeszaak en heeft hij Suwinet geraadpleegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 2 februari 2018.
1.4.
In de onderzoeksresultaten heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van 14 februari 2018 (besluit 1) de bijstand met ingang van 14 september 2017 in te trekken en de over de periode van 14 september 2017 tot en met 31 januari 2018 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 4.198,31 van appellanten terug te vorderen.
1.4.
Bij besluit van eveneens 14 februari 2018 (besluit 2) heeft het college de bij besluit van 11 januari 2018 aangekondigde verrekening van inkomsten met de bijstand van appellanten omgezet in een terugvordering ten bedrage van € 197,06.
1.5.
Bij besluit van 20 februari 2018 (besluit 3) heeft het college het bij besluit van 14 februari 2018 teruggevorderde bedrag van € 4.198,31 vermeerderd met belasting en premies (gebruteerd) tot een bedrag van € 4.780,18.
1.6.
Bij besluit van 22 februari 2018 (besluit 4) heeft het college de bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag met ingang van 14 september 2017 ingetrokken en de over de periode van 14 september 2017 tot en met 31 januari 2018 gemaakte kosten van bijzondere bijstand tot een bedrag van € 394,61 van appellanten teruggevorderd.
1.7.
Bij besluit van 28 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellanten tegen de besluiten 1 tot en met 4 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant meer uren heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven. Daardoor hebben appellanten de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Nu appellanten geen duidelijkheid hebben verschaft over de gewerkte uren en de daadwerkelijk ontvangen inkomsten, kan het recht op (aanvullende) bijstand niet meer worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen, waarbij voor eisers appellanten en voor verweerder het college moet worden gelezen.
“4.6. Anders dan eisers betogen, bieden de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag voor het standpunt van verweerder dat eiser in de periode in geding meer uren bij [broodjeszaak X] heeft gewerkt dan de 36 uur per maand die hij heeft opgegeven bij verweerder. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.6.1.
Allereerst komt zwaarwegende betekenis toe aan de verklaringen die eiser tijdens het controlebezoek op 14 september 2017 en tijdens de gesprekken op 22 januari 2018 en 31 januari 2018 heeft afgelegd. Eiser heeft tijdens het controlebezoek verklaard dat hij gemiddeld vijftien a twintig uur per week bij [broodjeszaak X] werkt. Tijdens de gesprekken op 22 januari 2018 en 31 januari 2018 heeft eiser verklaard dat hij twee of drie dagen per week van 16.00 uur tot 23.00 uur werkt. De rechtbank stelt op basis van eisers eigen verklaringen dan ook reeds vast dat de door hem aan verweerder doorgegeven uren niet kloppen. In werkelijkheid heeft eiser op grond daarvan meer uren per maand gewerkt.
4.6.2.
Daarnaast komt betekenis toe aan de tijdens het controlebezoek op 14 september 2017 gefotografeerde handgeschreven werkroosters. Blijkens deze roosters is eiser in week 37 (11 september 2017 tot en met 17 september 2017) op woensdag, donderdag en vrijdag ingedeeld voor dagdienst in de keuken. In week 38 18 september 2017 tot en met 24 september 2017) is eiser volgens het werkrooster op vrijdag, zaterdag en zondag wederom ingedeeld voor dagdienst in de keuken. Gelet op eisers verklaring dat een dagdienst van 16.00 uur tot 23.00 uur duurt, zou eiser in week 37 en 38 dus gemiddeld 21 uur per week hebben gewerkt. Dit komt niet overeen met het aantal loonuren vermeld op de door eiser ingediende loonstrook, waarop is vermeld dat hij in de hele maand september 2017 in totaal slechts 36 uur zou hebben gewerkt.
4.7.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande met verweerder vast dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Gelet op de niet eenduidige verklaringen van eiser in combinatie met de discrepanties tussen de gefotografeerde werkroosters en de door eiser ingediende loonstroken is het recht op bijstand van eisers niet meer vast te stellen. De precieze omvang van de werkzaamheden van eiser kan immers niet meer worden vastgesteld en eiser heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt hoeveel uren hij heeft gewerkt en wat hij daarmee heeft verdiend. De verklaring van de eigenaar en de manager van [broodjeszaak X] – onder meer inhoudende dat de anonieme tipgever onbetrouwbaar zou zijn, de uitbetaalde uren overeenkomen met wat daadwerkelijk is gewerkt en de werkroosters altijd geschreven worden – leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe overweegt de rechtbank dat deze verklaring voornamelijk ziet op de gestelde onbetrouwbaarheid van de anonieme tipgever, maar dat niets is verklaard over het aantal uren of dagen dat eiser zou werken.
4.8.
De beroepsgrond dat de anonieme tip(s) en de ingestuurde loonspecificaties en werkroosters onbetrouwbaar zouden zijn en daarom buiten beschouwing moeten blijven, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de rechtbank dat de anonieme tip aanleiding heeft gegeven tot het instellen van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand (zie in dit kader ook de uitspraak van de CRvB van 14 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2301). De onderzoeksbevindingen van het verrichte onderzoek bieden, los van de anonieme tip, reeds een toereikende grondslag voor het standpunt van verweerder. De rechtbank kent derhalve verder geen betekenis toe aan de door anonieme tipgever ingediende loonspecificaties en werkroosters.
4.9.
Eisers zijn er gelet op het voorgaande ook niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij in de periode in geding bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden en recht hadden op (aanvullende) bijstand. Verweerder was derhalve gehouden met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw de algemene en bijzondere bijstand over de periode van in te trekken. Dit brengt tevens met zich dat verweerder verplicht was de over die periode gemaakte kosten van bijstand van eisers terug te vorderen (zie in dit kader ook de uitspraken van de CRvB van 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3131 en van 5 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1715).”
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. Appellant heeft steeds de door hem daadwerkelijk gewerkte uren en ontvangen inkomsten opgegeven. De meldingen van 9 mei 2017 en 19 november 2017 zijn onjuist.
Beide meldingen zijn afkomstig van A. A is de ontslagen bedrijfsleider van de broodjeszaak en wilde de broodjeszaak en appellant waarschijnlijk in een kwaad daglicht stellen. Voor het overige bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant meer heeft gewerkt en dus meer inkomsten heeft gehad dan hij heeft opgegeven. De door appellant afgelegde verklaring is juist en wordt ondersteund door de verklaring van de eigenaar en bedrijfsleider van de broodjeszaak.
4.2.
De gronden die appelanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog toe dat de manager van de broodjeszaak weliswaar heeft verklaard dat het aantal verloonde uren overeenkomt met wat er daadwerkelijk is gewerkt, maar dat zij tevens heeft verklaard dat als het rustig is de werknemers naar huis worden gestuurd en er dan geen volledige diensten worden gedraaid. Desondanks vermelden de salarisspecificaties maandelijks hetzelfde aantal gewerkte dagen en hetzelfde aantal verloonde uren. Bovendien is hiermee nog steeds niet de discrepantie tussen de salarisspecificaties en de verklaring van appellant verklaard.
4.3.
Uit 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.I.S. van Haaren