ECLI:NL:CRVB:2018:1715
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet opgegeven werkuren en schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant en zijn echtgenote door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellant ontvangt sinds 24 juli 1998 bijstand op basis van de Participatiewet. Bij de aanvang van de bijstand heeft hij gemeld dat hij maandelijks werkzaamheden verricht in het bedrijf van zijn broer, waarbij het college uitging van 28 uren per maand. Echter, naar aanleiding van een melding dat appellant mogelijk meer uren werkte dan opgegeven, heeft het college een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij meer uren werkte dan hij had opgegeven. Het college heeft daarop besloten de bijstand met ingang van 22 maart 2016 in te trekken.
Appellant heeft tegen dit besluit beroep aangetekend bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald en betoogd dat hij altijd 40 uren per maand heeft opgegeven en dat hij door taalproblemen en stress niet goed begreep wat er tijdens de gesprekken werd vastgelegd. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant zijn verklaringen niet met actuele medische gegevens heeft onderbouwd en dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.