ECLI:NL:CRVB:2020:3370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
18/4218 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van AIO-aanvulling wegens niet gemeld bezit onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin hun beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. Appellanten ontvingen van 1 januari 2007 tot 1 juli 2015 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op basis van de Participatiewet (PW). De Svb heeft echter vastgesteld dat appellanten niet hebben gemeld dat zij onroerend goed bezitten in Turkije, wat leidde tot de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering van € 15.749,19. De Svb heeft een onderzoek laten uitvoeren door het Bureau Attaché voor Sociale Zaken in Ankara, waaruit bleek dat appellante belastingaangifte deed voor een woning in Turkije. De Raad voor de Rechtspraak heeft in eerdere uitspraken al vergelijkbare gronden behandeld en deze verworpen. Appellanten voerden aan dat het onderzoek in Turkije niet rechtmatig was en dat hun privacy was geschonden. De Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om tot een ander oordeel te komen dan in eerdere uitspraken. Het hoger beroep van appellanten werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

18.4218 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2018, 17/6934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 december 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. E. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben in de periode van 1 januari 2007 tot 1 juli 2015 bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ontvangen, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende AIO-aanvulling heeft de Svb het Bureau Attaché voor Sociale Zaken te Ankara (Bureau Attaché) ingeschakeld om onderzoek te doen naar op naam van appellant en/of appellante geregistreerde onroerende zaken in Turkije. Uit het door het Bureau Attaché opgemaakte onderzoeksverslag van 28 februari 2017 blijkt dat appellante bij de afdeling onroerend goedbelasting van de gemeente [A.] sinds 1 januari 2001 belastingaangifte doet voor een woning op het adres X (woning). Een lokale makelaar heeft op 9 februari 2017 de actuele waarde van de woning vastgesteld op ‒ omgerekend ‒ € 20.000,-.
1.3.
De Svb heeft in de onderzoeksbevindingen aanleiding gezien om bij besluiten van 9 mei 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 oktober 2017 (bestreden besluit), de AIO-aanvulling van appellanten in te trekken over de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2015 en de over de deze periode gemaakte kosten van AIO-aanvulling van appellanten terug te vorderen tot een bedrag van € 15.749,19. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten, door geen melding te maken van het bezit van een woning in Turkije, de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden en dat als gevolg daarvan het recht op AIO-aanvulling niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te besproken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben in de eerste plaats op de volgende, samengevat weergegeven gronden aangevoerd dat het onderzoek in Turkije niet rechtmatig is verricht en dat de onderzoeksbevindingen om die reden niet aan de besluitvorming ten grondslag mogen worden gelegd. Onder verantwoordelijkheid van de Svb is in Turkije onderzoek verricht zonder dat de Turkse autoriteiten daarvoor toestemming hebben gegeven en zonder dat de wetten en regelgeving van Turkije zijn nageleefd. Verder is bij de uitvoering van het onderzoek gehandeld in strijd met de Turkse wetgeving ter bescherming van de privacy. Met het door Bureau Attaché verrichte onderzoek is een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.2.
De Raad is in zijn uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2914, waarbij de gemachtigde van appellanten ook betrokken was, onder rechtsoverwegingen 4.3.1 tot en 4.5 gemotiveerd ingegaan op de beroepsgronden die gelijkluidend waren als die welke onder 4.1 zijn weergegeven en heeft deze verworpen. Geen aanleiding bestaat om in dit geval tot een ander oordeel te komen.
4.3.
Voorts hebben appellanten aangevoerd dat zij op geen enkele wijze hebben getracht om het college te misleiden dan wel onjuiste informatie te geven zodat zij niet de conclusie van het college delen dat zij niet hebben voldaan aan hun inlichtingenverplichting.
4.4.
De Raad is in zijn uitspraak van 22 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3383, waarbij de gemachtigde van appellanten eveneens betrokken was, onder rechtsoverweging 4.7 gemotiveerd ingegaan op de beroepsgrond die gelijkluidend was als die welke onder 4.3 is weergegeven en heeft deze verworpen. Geen aanleiding bestaat om in dit geval tot een ander oordeel te komen.
4.5.
Uit 4.2 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2020.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) R.I.S. van Haaren