ECLI:NL:CRVB:2020:3343

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
18-449 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling wegens niet gemeld bezit van onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om de intrekking van de AIO-aanvulling van appellanten, die sinds 1 maart 1997 bijstand ontvingen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft de AIO-aanvulling met ingang van 5 februari 2010 ingetrokken, omdat appellanten niet hadden gemeld dat zij eigenaar waren van onroerend goed in Turkije. Dit onroerend goed werd ontdekt door een onderzoek van het Bureau Attaché van de Nederlandse ambassade in Ankara, dat bevestigde dat appellanten geregistreerd stonden als eigenaren van een woning in Turkije. De Svb baseerde zijn besluit op de resultaten van dit onderzoek en concludeerde dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden.

De rechtbank Rotterdam verklaarde de beroepen van appellanten tegen de besluiten van de Svb ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat de Svb ongerechtvaardigd onderscheid had gemaakt tussen AIO-gerechtigden op basis van hun geboorteland en dat het bewijs dat in Turkije was verkregen onrechtmatig was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de Svb de besluitvorming mocht baseren op de resultaten van het onderzoek en dat er geen sprake was van verboden onderscheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep tegen de eerste uitspraak niet-ontvankelijk, omdat er geen procesbelang meer was.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor AIO-gerechtigden en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad concludeert dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij ten onrechte als eigenaren van het onroerend goed zijn aangemerkt, en dat de Svb terecht heeft gehandeld.

Uitspraak

18.449 PW, 19/717 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 3 januari 2018, 17/2746 (aangevallen uitspraak 1) en van 1 februari 2019, 18/471 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 december 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2020 via videobellen. Namens appellanten is verschenen mr. Küçükünal. De Svb is vertegenwoordigd door mr. P. Buskens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten zijn gehuwd op [datum]. Appellant ontving vanaf 1 maart 1997 – in aanvulling op het appellant toegekende ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet – bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), aanvankelijk naar de norm voor een alleenstaande, later met appellante naar de norm voor een gehuwde en laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
De Svb voert vanaf 2013 gefaseerd een meerjarig onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van AIO-gerechtigden. In het kader van dit onderzoek heeft de Svb appellanten een formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” toegestuurd. Appellanten hebben dit formulier op 31 maart 2015 ingevuld en ondertekend geretourneerd. Op dit formulier hebben appellanten vermeld van plan te zijn van 5 mei 2015 tot 2 november 2015 in Turkije te verblijven bij familie en hebben daarbij een concreet verblijfadres in Istanbul opgegeven. Appellanten hebben voorts vermeld geen (mede-)eigenaar te zijn van de woning op het adres dat zij als verblijfsadres hebben opgegeven en geen grond of woning buiten Nederland te bezitten.
1.3.
In opdracht van de Svb en met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude-informatie, heeft het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade te Ankara (Bureau Attaché) een onderzoek ingesteld naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in een rapportage van 1 november 2016. In deze rapportage is, voor zover van belang, vermeld dat medewerkers van Bureau Attaché door middel van raadpleging van webpagina’s hebben vastgesteld dat appellante bij de Afdeling Onroerende Zaak Belasting (OZB) van de gemeente X in Turkije bekend is als belastingplichtige. Op 26 oktober 2016 hebben de medewerkers een bezoek gebracht aan de afdeling OZB van deze gemeente. Uit de aldaar verkregen informatie blijkt dat op naam van appellanten een onroerende zaak staat geregistreerd met het adres Y te X (perceel Z) met als verwervingsdatum 5 februari 2010. De woning staat op beider naam en appellanten betalen afzonderlijke OZB sinds 2010. Uit informatie van de Afdeling Stadsplanning van de gemeente X blijkt dat perceel Z is gekoppeld aan dezelfde straatnaam maar met huisnummers A en B. De huisnummers blijken een gebouw met twaalf appartementen te behelzen. Onduidelijk is gebleven welk appartement in dit gebouw aan appellanten toebehoort. Gelet op deze onduidelijkheid is geen taxatie verricht.
1.4.
Op grond van de resultaten van het onder 1.3 genoemde onderzoek heeft de Svb bij besluit van 3 februari 2017, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 31 maart 2017 (bestreden besluit 1), de uitbetaling van de AIO-aanvulling met ingang van 1 februari 2017 geblokkeerd. Appellanten zijn in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 3 maart 2017 informatie te verstrekken van welk deel van het onder 1.3 genoemde appartementencomplex zij eigenaar zijn en wat de waarde van dit deel is.
1.5.
Vervolgens heeft de Svb bij besluit van 11 oktober 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 december 2017 (bestreden besluit 2), het recht op AIO-aanvulling ingetrokken met ingang van 5 februari 2010. Aan bestreden besluit 2 heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken dat zij de beschikking hebben over een onroerende zaak in Turkije en dat wegens het ontbreken van de aan appellanten gevraagde gegevens het recht op AIO-aanvulling gedurende de te beoordelen periode niet is vast te stellen.
2. Bij aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft de rechtbank de beroepen tegen onderscheidenlijk bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. In de hoger beroepen hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 5 februari 2010 tot en met 11 oktober 2017. Partijen zijn voorafgaande aan de zitting gewezen op de hierna door de Raad aan te halen uitspraken. Deze uitspraken worden bij partijen bekend verondersteld. De motivering van deze uitspraak is daarop afgestemd.
4.2.
Appellanten hebben aangevoerd, samengevat, dat de Svb bij het onderzoek heeft gehandeld in strijd met het verbod van discriminatie. Allereerst betwisten appellanten het standpunt van de Svb dat het onder 1.2 genoemde meerjarig onderzoek zich richt op alle AIO-gerechtigden. Dit concluderen appellanten uit het verschil in de weergave van het onderzoek in de uitspraak van 28 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2702 en een zevental uitspraken van 26 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:804 tot en met 810. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
De Raad verwijst daartoe allereerst naar zijn uitspraak van 19 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:952, en ziet in de verwijzing van appellanten naar de uitspraken van 26 maart 2018 geen aanleiding om daar thans anders over te oordelen. Voorts verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 23 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1333, waarbij de gemachtigde van appellanten ook betrokken was. In de rechtsoverwegingen 4.5 tot en met 4.6 is uitvoerig overwogen dat en op grond waarvan verschil mag worden gemaakt tussen bijstandsgerechtigden afkomstig uit Nederland en bijstandsgerechtigden afkomstig uit andere landen dan Nederland, zelfs in zoverre, dat geen onderzoek doen naar vermogen buiten Nederland van uit Nederland afkomstige bijstandsgerechtigden aanvaardbaar is. Geen grond bestaat daarover nu anders te oordelen.
4.4.
Gelet op 4.3 had de Svb zonder ongerechtvaardigd onderscheid te maken vergelijkbaar onderzoek naar uit Nederland afkomstige bijstandsgerechtigden naar vermogen in het buitenland achterwege kunnen laten. De Svb heeft bij zijn onderzoek echter niet alleen AIO-gerechtigden met een ander geboorteland dan Nederland betrokken maar ook AIO-gerechtigden die in Nederland geboren zijn. Niet van belang is, en dus kan in het midden blijven, of de opzet van het op deze laatste groep toegespitste onderzoek er mogelijk anders uitziet dan het onderzoek gericht op AIO-gerechtigden met een ander geboorteland dan Nederland. Dat levert immers gelet op rechtsoverweging 4.7 van de onder 4.3 genoemde uitspraak geen verboden onderscheid op.
4.5.
Appellanten hebben verder aangevoerd dat het bewijs naar Turks recht onrechtmatig is verkregen. Zij wijzen erop dat in Turkije onderzoek wordt gedaan naar de wijze waarop Nederlandse bestuursorganen onderzoek doen. In rechtsoverweging 4.9 van de onder 4.3 genoemde uitspraak is de Raad gemotiveerd op deze beroepsrond ingegaan en heeft deze verworpen. Geen aanleiding bestaat om in dit geval tot een ander oordeel te komen. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de Svb de besluitvorming heeft mogen baseren op de resultaten van het onderzoek van Bureau Attache zoals onder 1.3 weergegeven. De beroepsgrond dat deze gegevens onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor deze besluitvorming slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.7.
Zoals is overwogen in de uitspraak van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3136, wordt in Turkije voor de OZB de eigenaar van een onroerende zaak als belastingplichtige aangemerkt. Indien onroerende zaken in een OZB-register op naam van een betrokkene staan genoteerd, is daarom de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Appellanten zijn hierin niet geslaagd. Uit de stukken blijkt dat appellanten, ieder afzonderlijk, vanaf 2010 OZB betalen voor een onroerende zaak, kadastraal bekend onder perceel Z. Gelet op dit gegeven lag het, gelet op het voorgaande, op de weg van appellanten om met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat zij ten onrechte zijn aangemerkt als eigenaren van deze onroerende zaak. Dit hebben appellanten nagelaten.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt, zodat die uitspraak wordt bevestigd.
Blokkering
4.9.
Appellanten hebben tegen aangevallen uitspraak 1 aangevoerd dat de Svb met het uitgevoerde onderzoek ongerechtvaardigd onderscheid heeft gemaakt door het onderzoek naar eventueel verzwegen vermogen te beperken tot bijstandsgerechtigden met een Turkse nationaliteit en dat, zo begrijpt de Raad, de resultaten van dit onderzoek ten onrechte hebben geleid tot blokkering van de betaling van de AIO-aanvulling.
4.10.
De periode waarover de AIO-aanvulling geblokkeerd was, liep van 1 februari 2017 tot en met 11 oktober 2017. Die periode valt geheel binnen de te boordelen periode van de intrekking van de AIO-aanvulling van 5 februari 2010 tot en met 11 oktober 2017. Gelet op 4.8 houdt de intrekking van de AIO-aanvulling stand. Met die intrekking is komen vast te staan dat er (ook) in de periode van 1 februari 2017 tot en met 11 oktober 2017 geen recht op AIO-aanvulling bestond. Een beoordeling in hoger beroep van bestreden besluit 1 heeft dan ook voor appellanten geen feitelijke betekenis meer, in die zin dat beoordeling niet meer kan leiden tot nabetaling van bijstand over de geblokkeerde periode of schadevergoeding wegens te late betaling. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet-ontvankelijk;
  • bevestigt aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van T. Ali als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2020.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) T. Ali