ECLI:NL:CRVB:2020:3334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
20-129 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek in sociale zekerheidszaak niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in Marokko, een verzoek om herziening ingediend tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 februari 2018. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 23 december 2011, waarin verzoekster geen uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet werd toegekend. Het bezwaar dat verzoekster tegen dit besluit indiende, werd op 15 mei 2012 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft in eerdere uitspraken het beroep tegen deze besluiten ongegrond verklaard en de Raad heeft deze uitspraken in latere procedures bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk is, omdat het verzoek meer dan een jaar na de datum van de uitspraak waarvan herziening werd verzocht, is ingediend. De Raad benadrukt dat van een verzoeker om herziening verwacht mag worden dat deze niet onredelijk lang wacht met het indienen van een verzoek. In dit geval zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) gesteld die de herziening zouden rechtvaardigen. De Raad heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier E.M. Welling, en is openbaar uitgesproken op 27 november 2020.

Uitspraak

20.129 ANW

Datum uitspraak: 27 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 februari 2018, 17/4320
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats], Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:682.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 23 december 2011 heeft de Svb geweigerd verzoekster een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet toe te kennen. Het door verzoekster tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 mei 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Bij uitspraak van 25 juli 2013, 12/3627, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep tegen het besluit van 15 mei 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3967) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 15 mei 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 25 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1078) heeft de Raad een verzoek om herziening van de uitspraak van 28 november 2014 afgewezen.
1.3.
Verzoekster heeft bij brief van 22 juni 2016 de Svb verzocht terug te komen van het besluit van 23 december 2011. Bij besluit van 19 juli 2016 heeft de Svb dit verzoek afgewezen. Het door verzoekster tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 oktober 2016 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij uitspraak van 21 april 2017, 16/6765, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep tegen het besluit van 4 oktober 2016 niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoekster geen beroepsgronden heeft aangevoerd. Bij de uitspraak van 15 februari 2018 heeft de Raad die uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2325) heeft de Raad een verzoek om herziening van de uitspraak van 15 februari 2018 afgewezen.
1.5.
Verzoekster heeft op 18 december 2019 weer gevraagd om herziening van de uitspraak van 15 februari 2018 en verzocht het recht op nabestaandenuitkering opnieuw te beoordelen.
2. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.1.
Gelet op de uitspraken van de Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4060, moet in het belang van de rechtseenheid voorop worden gesteld, dat van degene die om herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.3.
De hiervoor in 3.1 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de in 3.2 vermelde termijn van één jaar gebonden.
3.4.
In deze zaak, die geen betrekking heeft op een uitspraak over een bestuurlijke boete,
zijn bij het herzieningsverzoek geen nova gesteld en is het herzieningsverzoek meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht ingediend. Daarom moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2020.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) E.M. Welling

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale) déclare la demande de révision non fondé.
Par conséquent, décidée par T.L. de Vries en présence de E.M. Welling en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 27 novembre 2020.