ECLI:NL:CRVB:2020:3323
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering op basis van medische situatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1998, had eerder een aanvraag ingediend voor een beoordeling van zijn arbeidsvermogen, waarop het Uwv in 2016 een Indicatie banenafspraak toekende. In 2017 verzocht appellant opnieuw om een beoordeling, maar het Uwv weigerde dit omdat er geen nieuwe medische informatie was. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond, wat appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 11 november 2020 heeft de moeder van appellant namens hem deelgenomen. Appellant stelde dat er nieuwe medische inzichten waren die zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering zouden moeten ondersteunen. Het Uwv verwees naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat de nieuwe informatie geen ander beeld van de medische situatie van appellant gaf dan eerder bekend was. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen aanleiding was om terug te komen op het eerdere besluit van het Uwv. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks zijn beperkingen, niet in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering, omdat hij niet in staat was om een fulltime functie uit te oefenen zonder begeleiding.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en F.M. Rijnbeek als leden, in aanwezigheid van griffier L.R. Kokhuis.