Uitspraak
18.177 WAJONG
OVERWEGINGEN
1 februari 2016 van Pro Persona overgelegd, waarin is vermeld dat appellant vanaf 2001 bekend is met schizofrenie van het paranoïde type. Een verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en geconcludeerd dat de bij deze aanvraag ontvangen informatie al bekend was bij het Uwv. Bij besluit van 18 april 2016 heeft het Uwv de aanvraag van 5 februari 2016 afgewezen onder verwijzing naar het eerdere besluit 22 juni 2010. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en daarbij nadere informatie van Pro Persona overgelegd. Op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook de huisarts van appellant informatie ingezonden.
30 september 2016, een brief van pro Persona van 12 mei 2016 en een verklaring van zijn ouders overgelegd. Appellant heeft de Raad ten slotte verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellant heeft gesteld geen financiële mogelijkheden te hebben om zelf een deskundige in te schakelen. Ter zitting heeft appellant zich beroepen op bewijsnood.
22 juni 2010 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115). Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer zijn uitspraak van 30 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO8674) kunnen nieuwe stukken ter onderbouwing van de ingenomen stellingen uiterlijk in de bezwaarfase worden ingebracht.
[in] 2004. Dit geldt ook voor de in hoger beroep overgelegde stukken, nog afgezien van de omstandigheid dat deze stukken niet uiterlijk in de bezwaarfase en dus te laat zijn overgelegd. De stelling dat het na de tussenuitspraak uitgevoerde onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. De tussenuitspraak bevatte immers alleen de opdracht een motiveringsgebrek te herstellen en dat is met het rapport van 25 juli 2017 gebeurd. Anders dan appellant meent, was er geen aanleiding voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de ziekte van appellant. Het gaat om de beperkingen die uit de ziekte van appellant voortvloeien. Voor de in geding zijnde periode heeft de verzekeringsarts die beperkingen in zijn beoordeling betrokken. In wat appellant heeft aangevoerd is daarnaast geen grond gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De rechtbank heeft dan ook terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.