ECLI:NL:CRVB:2020:3319
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- J.P.M. Zeijen
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering en faillissementsuitkering wegens geen privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van een WW-uitkering en een faillissementsuitkering van appellante. Appellante ontving uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de periode van 1 juni 2013 tot en met 3 augustus 2015, waarvan een deel een faillissementsuitkering betrof. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na onderzoek geconcludeerd dat appellante niet als werknemer verzekerd was voor de WW, omdat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen haar en de werkgever. Dit leidde tot de intrekking van de uitkeringen en terugvordering van eerder betaalde bedragen.
De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij wel degelijk werkzaamheden heeft verricht voor de werkgever, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen dienstbetrekking was. De Raad heeft daarbij gewezen op de inconsistenties in de verklaringen van appellante over haar werkzaamheden en de onduidelijkheid over haar rol binnen het bedrijf. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Uwv om feiten aan te dragen die de afwezigheid van een dienstbetrekking onderbouwen, en dat appellante de onjuistheid van deze feiten moet weerleggen met objectieve gegevens. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.