ECLI:NL:CRVB:2020:3303
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.J.A. Kooijman
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-toeslag en inlichtingenverplichting bij de Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-toeslag van appellant, die sinds 1 april 2013 een ouderdomspensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft op basis van informatie van de Belastingdienst een onderzoek ingesteld naar het recht op AOW-toeslag van appellant, waarbij bleek dat hij een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt waarmee hij zorg inkoopt bij zijn echtgenote. De Svb heeft de AOW-toeslag herzien en een terugvordering ingesteld van een te veel betaalde AOW-toeslag van € 133,29. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaarde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb bevoegd was om de AOW-toeslag te herzien, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen door het inkomen uit arbeid van zijn echtgenote niet te melden. De Raad stelt vast dat appellant had moeten begrijpen dat het inkomen van zijn echtgenote van invloed kon zijn op zijn recht op AOW-toeslag. De Raad wijst erop dat de Svb in dit geval geen dringende redenen aanwezig acht om van herziening af te zien, en dat de schending van de inlichtingenverplichting appellant kan worden verweten.
Daarnaast heeft de Svb appellant een waarschuwing gegeven, omdat het benadelingsbedrag lager was dan € 150,-. De Raad bevestigt de beslissing van de Svb en de rechtbank, en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 8 december 2020.