ECLI:NL:CRVB:2014:876
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van AOW-toeslag na melding van PGB-inkomsten
In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-toeslag en de terugvordering van te veel betaalde toeslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, als erfgenaam van haar overleden echtgenoot, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Svb om de AOW-toeslag te herzien en een bedrag van € 8.701,28 terug te vorderen. De herziening vond plaats omdat appellante in de periode van augustus 2008 tot juli 2009 inkomsten had uit een persoonsgebonden budget (PGB), wat niet was gemeld aan de Svb. De Svb had eerder aan de echtgenoot van appellante een AOW-toeslag toegekend, onder de veronderstelling dat appellante geen inkomsten had. Na het overlijden van de echtgenoot en een onderzoek naar de inkomsten van appellante, concludeerde de Svb dat de toeslag herzien moest worden, omdat appellante recht had op een lagere of geen toeslag door de PGB-inkomsten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank, die had geoordeeld dat appellante en haar echtgenoot hun inlichtingenplicht hadden geschonden door de PGB-inkomsten niet te melden. De Raad oordeelde dat de Svb op basis van de wet verplicht was om de toeslag met terugwerkende kracht te herzien. Appellante voerde aan dat de Svb bekend had moeten zijn met haar PGB-inkomsten, maar de Raad oordeelde dat de Svb geen verwijt gemaakt kon worden, omdat de PGB-inkomsten via een ander servicecenter werden beheerd. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, aangezien appellante niet in een noodsituatie verkeerde door de terugvordering.
De uitspraak bevestigt dat de Svb correct heeft gehandeld door de AOW-toeslag te herzien en de onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen, en dat appellante niet kon aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.