ECLI:NL:CRVB:2020:3281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Ziektewet na zorgvuldig medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 oktober 2009 als horecamedewerker werkte, had zich op 7 december 2015 ziek gemeld met neurologische klachten. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat er geen medische gegevens waren die wezen op een verslechtering van de medische situatie van de appellant en dat hij niet arbeidsongeschikt was voor de aangepaste werkzaamheden. Het Uwv had daarom de aanvraag voor ziekengeld afgewezen, omdat de appellant per 15 september 2009 niet als werknemer kon worden aangemerkt en er geen recht op uitkering was.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de appellant 15 september 2009 was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende was onderbouwd. De appellant herhaalde in hoger beroep zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de eerdere overwegingen van de rechtbank onderschreven. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.