ECLI:NL:CRVB:2020:3274
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 3 september 2018 het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang was, omdat het bestreden besluit van het Uwv was achterhaald door een latere beslissing. Appellant had eerder een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen, maar na wijzigingen in zijn inkomsten en een beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering, was de hoogte van zijn WIA-uitkering vastgesteld op € 798,04 per maand. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 28 oktober 2020, waar appellant niet aanwezig was, heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael. Appellant voerde aan dat hij gekrenkt was door de gang van zaken en dat het Uwv hem ten onrechte niet had gehoord en zijn uitkering met terugwerkende kracht had verlaagd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen procesbelang was, aangezien de WIA-uitkering van appellant tot 1 maart 2018 was betaald en de stelling dat deze met terugwerkende kracht was verlaagd onjuist was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af.