ECLI:NL:CRVB:2020:3271
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van het medische onderzoek in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de hoogte van zijn WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid. De appellant heeft zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100% en ontving een uitkering, maar na verloop van tijd heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 77,13% per 26 januari 2016. De appellant heeft aangevoerd dat hij psychische klachten heeft overgehouden aan uitzendingen door het Amerikaanse leger en dat hij niet kan omgaan met gezag. Hij heeft ook medische stukken ingediend ter ondersteuning van zijn claims, maar het Uwv heeft deze niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd om de beslissing van het Uwv te weerleggen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld.