ECLI:NL:CRVB:2020:3227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
19/2186 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand in verband met ontvangen pensioen door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door de Sociale verzekeringsbank (Svb) van appellanten die sinds 1 april 2006 algemene bijstand ontvingen, aanvankelijk uitgekeerd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en later door de Svb. De Svb heeft in 2018 een terugvordering ingesteld van bijstand over de periode van april 2006 tot en met december 2006, omdat appellanten in april 2017 een nabetaling van pensioen hebben ontvangen van Stichting Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel (SPNG). De terugvordering is door de Svb vastgesteld op een bedrag van € 861,98.

De rechtbank Rotterdam heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb het bevoegde bestuursorgaan was om het terugvorderingsbesluit te nemen en dat de Svb terecht geen rekening heeft gehouden met het vrij te laten vermogen, omdat de nabetaling als inkomen wordt beschouwd en niet als vermogen. Appellanten hebben in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat de Svb niet bevoegd was en dat er rekening gehouden moet worden met hun eigen vermogen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de Svb inderdaad het bevoegde bestuursorgaan was en dat de nabetaling van het pensioen als inkomen moet worden aangemerkt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 december 2020.

Uitspraak

19/2186 PW
Datum uitspraak: 1 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2019, 18/5279 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te Rotterdam
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2020. Namens appellanten is mr. De Bruin verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl‑de Bruin, die door middel van videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten ontvingen met ingang van 1 april 2006 algemene bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), in aanvulling op hun inkomsten uit ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en Bedrijfspensioen Landbouw. Tot 1 januari 2007 werd deze bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college) uitgekeerd en vanaf 1 januari 2007 door de Svb.
1.2.
Bij besluit van 26 maart 2018 heeft de Svb de betaalde bijstand over de periode van april 2006 tot en met december 2006 tot een bedrag van € 767,88 van appellanten teruggevorderd. Bij besluit van 29 mei 2018 is dit bedrag verhoogd naar € 861,98. Bij beslissing op bezwaar van 31 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb, voor zover van belang, de terugvordering van € 861,98, in stand gelaten. Hieraan ligt ten grondslag dat is gebleken dat appellant in april 2017 een nabetaling heeft ontvangen van Stichting Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel (SPNG) die, onder meer, betrekking heeft op de hier aan de orde zijnde periode.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat, anders dan appellanten menen, de Svb en niet het college het bevoegde bestuursorgaan is om het terugvorderingsbesluit te nemen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb terecht geen rekening heeft gehouden met het vrij te laten vermogen omdat de nabetaling (uitgesteld) inkomen betreft en geen vermogen.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben daarbij opnieuw aangevoerd dat de Svb niet bevoegd was om het terugvorderingsbesluit te nemen. Ook hebben appellanten opnieuw aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het eigen vermogen dat zij mogen hebben.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de Svb het bevoegde bestuursorgaan was om tot terugvordering van de in 2006 door het college verleende algemene bijstand over te gaan. Dit volgt uit de artikelen 47a, 47b en 78i van de PW, vergelijk de uitspraak van
28 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3519.
4.2.
De rechtbank heeft eveneens met juistheid geoordeeld dat de Svb terecht geen rekening heeft gehouden met het vrij te laten vermogen, omdat de nabetaling van het SPNG‑pensioen inkomen betreft. Dit inkomen moet worden toegerekend aan de periode waarop het betrekking heeft. Vergelijk de uitspraken van 18 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:BC7173, en van
27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3797.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van de A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2020.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) A.A.H. Ibrahim