Uitspraak
OVERWEGINGEN
28 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3519.
27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3797.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door de Sociale verzekeringsbank (Svb) van appellanten die sinds 1 april 2006 algemene bijstand ontvingen, aanvankelijk uitgekeerd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en later door de Svb. De Svb heeft in 2018 een terugvordering ingesteld van bijstand over de periode van april 2006 tot en met december 2006, omdat appellanten in april 2017 een nabetaling van pensioen hebben ontvangen van Stichting Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel (SPNG). De terugvordering is door de Svb vastgesteld op een bedrag van € 861,98.
De rechtbank Rotterdam heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb het bevoegde bestuursorgaan was om het terugvorderingsbesluit te nemen en dat de Svb terecht geen rekening heeft gehouden met het vrij te laten vermogen, omdat de nabetaling als inkomen wordt beschouwd en niet als vermogen. Appellanten hebben in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat de Svb niet bevoegd was en dat er rekening gehouden moet worden met hun eigen vermogen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat de Svb inderdaad het bevoegde bestuursorgaan was en dat de nabetaling van het pensioen als inkomen moet worden aangemerkt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 december 2020.