ECLI:NL:CRVB:2020:3226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
18/5483 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verhoging van de IVA-uitkering met terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de IVA-uitkering van appellant terecht niet met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2015 heeft verhoogd naar 100% van het WIA-maandloon. Appellant, die in België woont, heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om zijn uitkering te verhogen en dat hij in een bijzonder geval verkeert. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd in essentie een herhaling zijn van wat hij eerder in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er geen sprake is van een bijzonder geval, omdat appellant niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest met zijn aanvraag. De Raad heeft deze conclusie bevestigd en benadrukt dat het feit dat appellant niet op de hoogte was van de mogelijkheid tot verhoging van zijn uitkering, geen reden is om te spreken van een bijzonder geval. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2018 is daarmee bevestigd, en het hoger beroep van appellant is ongegrond verklaard.

Uitspraak

18 5483 WIA

Datum uitspraak: 11 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 september 2018, 18/2821 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.A.J. Hooymayers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Namens appellant is mr. Hooymayers verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 14 augustus 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 oktober 2015 een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De hoogte van de IVA-uitkering bedraagt 75% van het WIA-maandloon.
1.2.
Op 14 juli 2017 heeft appellant het Uwv verzocht om verhoging van zijn IVA-uitkering
per 1 oktober 2015, omdat hij vanaf dat moment al hulpbehoevend is. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 1 september 2017 de hoogte van de
IVA-uitkering met ingang van 14 juli 2017 verhoogd naar 100% van het WIA-maandloon. Bij besluit van 12 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 september 2017 gegrond verklaard en de IVA-uitkering met ingang van 14 juli 2016 verhoogd naar 100% van het WIA-maandloon. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 8 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3931), overwogen dat het begrip ‘bijzonder geval’ als bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de WIA naar zijn aard restrictief moet worden uitgelegd. De door appellant aangevoerde omstandigheden, dat de informatievoorziening van het Uwv niet voldoende was en dat hij in de periode waarin hij de aanvraag om een verhoging bij hulpbehoevendheid had moeten doen veel aan zijn hoofd had vanwege zijn medische situatie, leveren naar het oordeel van de rechtbank geen grond op om een bijzonder geval aan te nemen. Uitgangspunt is dat betrokkenen geacht worden bekend te zijn met hun mogelijke aanspraken bij – in dit geval – hulpbehoevendheid, dan wel dat zij zich daar bekend mee maken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de gronden die hij in de bezwaar- en beroepsprocedure heeft aangevoerd. Appellant heeft gesteld dat de mogelijkheid van verhoging van de IVA-uitkering voor hem redelijkerwijs niet kenbaar was. Het Uwv heeft hem niet op deze mogelijkheid gewezen en op de website van het Uwv de informatie hierover slechts met het nodige zoekwerk te vinden. Appellant vraag zich af hoe hij bekend had kunnen zijn met de mogelijkheid van een verhoging van de uitkering. Uiteindelijk is hij bij toeval door een lotgenoot bekend geraakt met deze mogelijkheid. Volgens appellant is sprake van een bijzonder geval, op grond waarvan de IVA-uitkering met ingang van 1 oktober 2015 dient te worden verhoogd naar 100% van het WIA-maandloon.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 53 van de Wet WIA wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien de verzekerde die verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van die hulpbehoevendheid verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste een factor 100/75.
4.2.
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA stelt het Uwv op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 ontstaat. Het elfde lid bepaalt dat het recht op een uitkering op grond van deze wet niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het Uwv kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken. Het twaalfde lid bepaalt dat het elfde lid van overeenkomstige toepassing is indien het recht op uitkering op grond van deze wet later ontstaat dan wel herleeft of indien de uitkering op grond van deze wet wordt verhoogd.
4.3.
In geschil is de vraag of het Uwv de IVA-uitkering van appellant terecht niet met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2015 heeft verhoogd naar 100% van het WIA-maandloon.
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen sprake is van een bijzonder geval. Van zo’n geval kan pas sprake zijn, indien een verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
4.5.
Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd. Het feit dat appellant destijds niet op de hoogte was van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag om verhoging van zijn
IVA-uitkering in verband met zijn hulpbehoevendheid en het Uwv hem daar niet op heeft gewezen, geeft op grond van vaste rechtspraak geen reden om te spreken van een bijzonder geval. Het Uwv heeft in dit verband terecht verwezen naar de uitspraak van de Raad van 4 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0863.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2020.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) V.M. Candelaria