ECLI:NL:CRVB:2020:320
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- L. Hagendijk
- Rechtspraak.nl
Afwijzing herzieningsverzoek inzake intrekking bijstandsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 juni 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand, had een herzieningsverzoek ingediend tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, die zijn bijstandsrecht hadden ingetrokken. De appellant stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven tot herziening van de besluiten, namelijk een gespreksbevestiging en een intern e-mailbericht. Het college had echter geoordeeld dat deze stukken niet als nieuw gebleken feiten konden worden aangemerkt, omdat de appellant eerder over deze stukken had kunnen beschikken.
Tijdens de zitting op 7 januari 2020 heeft de Raad de argumenten van de appellant en het college gehoord. De Raad oordeelde dat de gespreksbevestiging en het e-mailbericht geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij deze stukken niet eerder had kunnen inbrengen. De Raad bevestigde dat het college de herzieningsverzoeken terecht had afgewezen, en dat de eerdere besluiten van het college in stand bleven. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bewijsstukken en de voorwaarden waaronder herzieningsverzoeken kunnen worden gehonoreerd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was.