ECLI:NL:CRVB:2020:3189
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 53,95%. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had zich op 16 februari 2016 ziek gemeld en ontving een WGA-vervolguitkering. Na bezwaar tegen de beslissing van het Uwv, waarin zijn arbeidsongeschiktheid op 53,27% was vastgesteld, werd deze herzien naar 53,95% na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De Raad onderschrijft de bevindingen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige, die overtuigend hebben toegelicht waarom appellant in staat wordt geacht de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunten herhaald, maar de Raad vindt geen aanleiding om de eerdere oordelen van de rechtbank te herzien. De Raad concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.