ECLI:NL:CRVB:2009:BH4036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4292 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidskundige grondslag van een WAO-uitkering na intrekking

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die als productiemedewerkster werkzaam was en zich ziek meldde met klachten aan haar rechter onderarm. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld, aangezien de rechtbank de medische grondslag eerder had verworpen. De Raad concludeert dat de arbeidsdeskundige een deugdelijke toelichting heeft gegeven op de geschiktheid van betrokkene voor de geduide functies, en dat er geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid. De Raad oordeelt dat de rechtbank onterecht het bestreden besluit heeft vernietigd, omdat de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de geschiktheid van de functies die aan betrokkene zijn voorgehouden. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

07/4292 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 18 juni 2007, 06/4317 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 25 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een rapportage van bezwaarverzekeringsarts G.J.A. van Kasteren-van Delden van 14 december 2007 en van bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters van 20 december 2007 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene was werkzaam als productiemedewerkster vleesverwerkende industrie voor 38 uur per week, toen zij zich op 29 januari 2001 ziek meldde met klachten aan haar rechter onderarm. In aansluiting op de toenmalige wachttijd van 52 weken is aan betrokkene per 28 januari 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is betrokkene op 27 februari 2006 onderzocht door verzekeringsarts M.H.G.M. Zweipfenning. Deze concludeerde op basis van dossierstudie en eigen onderzoek dat betrokkene nog steeds beperkingen ondervindt voor zware belasting van de rechterelleboog en de rechterhand. De voor betrokkene aangenomen beperkingen zijn door de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op basis hiervan selecteerde arbeidsdeskundige M.M.M.M. Janssen, blijkens rapportage van 24 maart 2006 functies (productiemedewerkster voedingsmiddelenindustrie, wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur en productiemedewerker textiel) met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgings Systeem en berekende het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene op 4,43%, hetgeen resulteerde in een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 0 tot 15%. In overeenstemming hiermee heeft appellant bij besluit van 20 april 2006 de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 5 juni 2006 ingetrokken.
1.3. Naar aanleiding van het door betrokkene gemaakte bezwaar tegen het besluit van 20 april 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts G.J.A. van Kasteren- van Delden geconstateerd dat de verzekeringsarts in de FML één toelichting heeft opgenomen die beperkend is ten opzichte van de aangegeven (normaal)waarde en heeft hierop in de FML een correctie aangebracht. Overigens heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding gezien af te wijken van de conclusie van de verzekeringsarts dat betrokkene duurzaam benutbare mogelijkheden heeft voor het verrichten van arbeid. Onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts heeft appellant het bezwaar van betrokkene bij besluit van 3 oktober 2006 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, onder bepalingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden, waarbij mede in overweging is genomen dat door betrokkene geen medische informatie is overgelegd om haar claim dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld te onderbouwen. Mitsdien heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat bij de geduide functies voorkomende en van een asterisk voorziene signaleringen, die zien op dominantie en localisatiebeperkingen, door de bezwaararbeidsdeskundige is nagelaten een nadere motivering te geven, terwijl betrokkene op deze punten in de FML wel beperkt wordt geacht. Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat bij de functie productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie onder punt 4.13.0 sprake is van een bijzondere belasting, namelijk duwen van rolbakken met vleesdeeg van ca. 80 kilogram, waarmee sprake is van een forse overschrijding van de voor betrokkene geldende beperking bij duwen/trekken tot maximaal 10 kilogram en incidenteel 15 kilogram. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op deze punten onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert, zodat dit besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt vernietigd.
3. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters van 4 juli 2007, aangevoerd dat de door de rechtbank genoemde aspecten dominantie en localisatiebeperkingen geen matchende aspecten zijn en dat de belasting bij het verplaatsen van een container van ongeveer 80 kg een kracht nodig is van ongeveer 10 kgf, zodat de voorkomende belasting haalbaar wordt geacht. Volgens appellant kan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit dan ook in rechte stand houden.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 22 oktober 2008, LJN BG 1621 stelt de Raad vast dat de omvang van het geding in hoger beroep zich beperkt tot de beoordeling van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, nu de rechtbank op grond van duidelijke bewoordingen in de aangevallen uitspraak de beroepsgronden van betrokkene met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en betrokkene hiertegen geen hoger beroep heeft ingesteld.
4.2. Anders dan de rechtbank ten aanzien van de aspecten dominantie en localisatiebeperkingen heeft overwogen, is de Raad van oordeel dat de arbeidsdeskundige Janssen in zijn rapportage van 24 maart 2006, met betrekking tot beide aspecten een concrete en deugdelijke toelichting heeft gegeven wat betreft de geschiktheid van betrokkene voor de geduide functies. De Raad ziet mede gelet op de aanvullende rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige Peters van 4 juli 2007 en van 20 december 2007 geen aanleiding tot een andersluidend oordeel te komen.
4.3. Ten aanzien van de motivering van aspect 4.13.1 bij de geduide functie van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie overweegt de Raad dat in de FML van 3 oktober 2006 als toelichting is gegeven“ beperkt, kan ongeveer 10 kgf duwen of trekken (volle vuilniscontainer), incidenteel is ook 15 kgf mogelijk mits de meeste kracht met links wordt gezet”. In zijn nadere toelichting hierop geeft de bezwaararbeidsdeskundige aan dat het gewicht van een volle vuilniscontainer ongeveer 80 kg bedraagt en dat de voorkomende belasting haalbaar wordt geacht, temeer daar er geen noemenswaardige rolweerstand is voor de wielen. Voor het verplaatsen van rolbakken met vleesdeeg, waarvan het gewicht eveneens ongeveer 80 kg bedraagt, is een kracht van 10 kgf voldoende, temeer daar er sprake is van een gladde vloer waardoor er geen weerstand is bij het verplaatsen. Gelet op deze toelichting is de Raad van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid, zodat deze functie door appellant terecht aan betrokkene is voorgehouden.
4.4. De conclusie uit de overwegingen 4.2 en 4.3 is dat het hoger beroep van appellant slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.C.P. Venema en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) J.M. Tason Avila.
TM