ECLI:NL:CRVB:2020:3181

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
18/1636 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van belastbaarheid van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich ziek had gemeld met rechterschouderklachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had de ZW-uitkering per 2 september 2015 beëindigd, omdat de appellant meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. De appellant heeft aangevoerd dat hij niet in staat is om de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar te verrichten vanwege zijn lichamelijke beperkingen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de belastbaarheid van de appellant, zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), correct is en dat de belasting in de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur de belastbaarheid van de appellant niet overschrijdt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel bevestigd, waarbij werd gesteld dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de door de appellant ingebrachte medische adviezen geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere conclusies over de belastbaarheid van de appellant zouden kunnen veranderen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1636 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 februari 2018, 17/1116 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 december 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Berkhoudt hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de nadere stukken.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als fulltime systeembeheerder. Op 15 augustus 2013 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld met rechterschouderklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft het Uwv appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 29 augustus 2014 de ZW-uitkering van appellant per 2 oktober 2014 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het vervullen van zijn functie als systeembeheerder, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Per 2 oktober 2014 is de WW-uitkering van appellant herleefd. Appellant heeft zich op 26 mei 2015 opnieuw ziek gemeld met rechterschouderklachten en klachten als gevolg van een obstructief slaapapneusyndroom. In verband hiermee heeft hij op 22 juli 2015 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat de in het kader van de EZWb opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moet worden aangescherpt wat betreft persoonlijk risico en autorijden. De belastbaarheid van appellant is weergegeven in een FML van 22 juli 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat de belasting in één van de eerder bij de EZWb geselecteerde functies, te weten de functie van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050), de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Bij besluit van 28 augustus 2015 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 2 september 2015 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing is bij beslissing op bezwaar van 13 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 oktober 2015 ten grondslag.
1.4.
Bij uitspraak van 21 september 2016, heeft de rechtbank Overijssel het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen. De rechtbank heeft, kort samengevat, geoordeeld dat het Uwv in strijd met de wet heeft gehandeld door niet de laatstelijk door appellant feitelijk verrichte arbeid als maatstaf arbeid te hanteren.
1.5.
Bij uitspraak van 22 maart 2017 van de Raad, ECLI:NL:CRVB:2017:1212, is de uitspraak van 21 september 2016 van de rechtbank Overijssel vernietigd en is de zaak teruggewezen naar de rechtbank. Hiertoe heeft de Raad overwogen dat de rechtbank een onjuiste maatstaf arbeid heeft gehanteerd. De Raad heeft geoordeeld dat de maatstaf arbeid die geldt bij een ziekmelding na een EZWb, als betrokkene niet in enig werk heeft hervat, gangbare arbeid is, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, zoals weergegeven in de FML van 22 juli 2015. Het Uwv heeft ter zitting gereageerd op het door appellant ingebrachte rapport van verzekeringsarts
L. Greveling-Fockens (Greveling-Fockens), werkzaam bij Ergatis. Greveling-Fockens heeft geconcludeerd dat appellant meer beperkt moet worden geacht voor staan en lopen omdat hij orthopedisch schoeisel draagt. Voor de overige klachten heeft Greveling-Fockens geconcludeerd dat er onvoldoende argumenten zijn om te kunnen onderbouwen dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen dan zijn neergelegd in de FML van 22 juli 2015. Het Uwv heeft toegelicht dat de belasting in de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies ook binnen de belastbaarheid van appellant blijft als de door Greveling-Fockens aangenomen beperkingen ten aanzien van staan en lopen worden overgenomen. De rechtbank heeft dit standpunt van het Uwv gevolgd. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met het rapport van 17 augustus 2015 van de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ten onrechte in staat wordt geacht om de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar te verrichten. Appellant kan deze functie vanwege zijn lichamelijke beperkingen niet verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een medisch advies van 18 september 2018 van verzekeringsarts drs. G.J. van Wettum (Van Wettum) en een brief van 18 december 2019 van een fysiotherapeut overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. In reactie op de door appellant in hoger beroep overgelegde stukken heeft het Uwv gemotiveerd dat deze geen informatie bevatten die aanleiding geeft voor een ander standpunt over de belastbaarheid van appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde beroepsgronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven in de overwegingen 5.2 tot en met 5.4 van de aangevallen uitspraak, worden onderschreven. De door appellant in hoger beroep gegeven nadere toelichting op deze gronden bevat geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. De door appellant in hoger beroep overgelegde stukken geven hiertoe evenmin aanleiding. Hiertoe wordt overwogen dat het advies van 18 september 2018 van Van Wettum geen nieuwe medische informatie bevat ten opzichte van zijn in beroep overgelegde adviezen van 11 maart 2015 en 8 april 2015. Hierin heeft Van Wettum geconcludeerd dat voor appellant meer beperkingen moeten worden aangenomen vanwege onder meer de schouderklachten, de rugklachten en de slaapapneu. In het rapport van 4 mei 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar gemotiveerd waarom deze adviezen geen aanleiding geven om de belastbaarheid van appellant per de datum in geding te wijzigen. Ook de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Greveling-Fockens heeft kennis genomen van het advies van Van Wettum om appellant meer beperkt te achten. In het rapport van 25 juli 2017 heeft Greveling-Fockens gemotiveerd waarom zij, anders dan Van Wettum, geen gronden ziet om appellant meer beperkt te achten vanwege de slaapapneu, de schouderklachten en de rugklachten. Ook de brief van 18 december 2019 van de voormalig behandelend fysiotherapeut geeft geen aanleiding voor twijfel aan de belastbaarheid van appellant. Overwogen wordt dat deze brief dateert van ruim na de datum in geding en geen betrekking heeft op de datum in geding, nu uit de brief blijkt dat appellant zich op 22 november 2017 voor het eerst bij de fysiotherapeut heeft gemeld.
4.3.
Overweging 4.2 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M.M. Chevalier