ECLI:NL:CRVB:2020:3164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
18/5280 NIOAZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van IOAZ-uitkering na niet tijdige melding van voortzetting bedrijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking van de IOAZ-uitkering van appellanten, die niet onverwijld hebben gemeld dat zij hun bedrijf hebben voortgezet. De appellanten ontvingen sinds 1 augustus 2014 een uitkering op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) nadat appellant op 31 juli 2014 zijn bedrijf had beëindigd. Echter, het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom heeft de uitkering op 3 juli 2017 ingetrokken, omdat appellant zijn bedrijf had voortgezet. Dit besluit werd later bevestigd in een bestreden besluit op 20 maart 2018, waartegen appellanten in beroep gingen.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellanten niet aan hun inlichtingenverplichting hebben voldaan, omdat zij niet onverwijld en uit eigen beweging melding hebben gemaakt van de voortzetting van hun bedrijfsactiviteiten. Het overleggen van bankafschriften na de intrekking was niet voldoende om de schending van de inlichtingenverplichting te verhelpen. De Raad benadrukte dat het voldoen aan deze verplichting essentieel is voor het behoud van de uitkering.

Daarnaast verwierp de Raad de argumenten van appellanten met betrekking tot rechtszekerheid, motivering en het vertrouwensbeginsel. De Raad stelde vast dat de eerdere intrekking van de uitkering in 2016 niet betekende dat appellanten mochten verwachten dat er geen nieuw intrekkingsbesluit zou volgen. Het dagelijks bestuur had al aangegeven dat nader onderzoek mogelijk zou leiden tot een nieuwe intrekking. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5280 NIOAZ-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 september 2018, 18/1674 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 1 december 2020
Zitting hebben: J.L. Boxum, M. Hillen en E.C.G. Okhuizen
Griffier: Y. Al-Qaq
Ter zitting is verschenen appellant, bijgestaan door mr. J.G. Wattilete. Het dagelijks bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Met ingang van 1 augustus 2014 heeft het dagelijks bestuur appellanten een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) toegekend nadat appellant op 31 juli 2014 zijn bedrijf had beëindigd.
Bij besluit van 3 juli 2017, zoals aangevuld op 17 januari 2018, heeft het dagelijks bestuur de uitkering over de periode van 1 augustus 2014 tot en met 22 februari 2017 en vanaf 8 april 2017 ingetrokken op de grond dat appellant zijn bedrijf heeft voortgezet. Inmiddels had het dagelijks bestuur bij besluit van 15 mei 2017 de uitkering van appellanten over de periode van 23 februari 2017 tot en met 7 april 2017 reeds ingetrokken in verband met verblijf in het buitenland langer dan toegestaan. Bij besluit van 20 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 3 juli 2017, zoals aangevuld op 17 januari 2018, ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden ongegrond verklaard.
De grond van appellanten dat zij de op hen rustende inlichtingenverplichting niet hebben geschonden omdat, kort gezegd, het dagelijks bestuur ervan op de hoogte was dat er na 31 juli 2014 nog werkzaamheden waren verricht met het oog op het afronden van lopende werkzaamheden, leidt niet tot de conclusie dat het dagelijks bestuur de uitkering ten onrechte heeft ingetrokken. Appellanten hebben niet aan hun inlichtingenverplichting voldaan. Het voldoen aan de inlichtingenverplichting moet onverwijld en uit eigen beweging gebeuren en het naderhand overleggen van bankafschriften is niet afdoende om de schending weg te nemen. Nog afgezien hiervan leidt de omstandigheid dat appellant na 31 juli 2014 zijn bedrijf heeft voortgezet al tot de conclusie dat appellanten geen recht hebben op uitkering. Dat staat in artikel 6, eerste lid, van de IOAZ.
Het beroep van appellanten op het rechtszekerheids-, motiverings- en vertrouwensbeginsel treft evenmin doel. De rechtbank heeft terecht verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2007:BA3269), die er kortgezegd op neer komt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen in geval sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. Verder hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat het dagelijks bestuur gedurende de hele periode in geding op de hoogte was van de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten. Het feit dat een eerdere intrekking per 1 augustus 2016 in november 2016 ongedaan is gemaakt, leidt er, gelet op het daarbij gemaakte voorbehoud, niet toe dat appellanten mochten verwachten dat geen nader onderzoek of nieuw intrekkingsbesluit meer zou volgen. Het dagelijks bestuur had in november 2016 al aangekondigd dat nader onderzoek opnieuw aanleiding kan geven tot intrekking en het bestreden besluit is gebaseerd op gegevens uit dat nader onderzoek.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) Y. Al-Qaq (getekend) J.L. Boxum