ECLI:NL:CRVB:2020:3125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering kinderbijslag op basis van ingezetenschap en duurzame band met Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellante, die met haar drie kinderen vanuit Suriname naar Nederland was gekomen. Appellante had op 3 juli 2018 kinderbijslag aangevraagd, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde deze op basis van het feit dat appellante op de peildatum van 1 juli 2018 niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De Svb stelde dat er op die datum geen duurzame band van persoonlijke aard tussen appellante en Nederland bestond, wat essentieel is voor het recht op kinderbijslag onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat appellante op de peildatum niet werkte, geen uitkering ontving en niet beschikte over zelfstandige woonruimte. Appellante had weliswaar de intentie om zich in Nederland te vestigen, maar dit was volgens de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van ingezetenschap. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten en voerde aan dat zij gediscrimineerd werd op basis van nationaliteit en vermogen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er op de peildatum geen duurzame band van persoonlijke aard was. De Raad benadrukte dat de criteria voor ingezetenschap voor iedereen gelijk zijn en dat de omstandigheden van appellante niet voldoende waren om aan te nemen dat zij op de peildatum als ingezetene kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, zonder veroordeling in proceskosten.