ECLI:NL:CRVB:2020:3118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
18/2173 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaam gescheiden leven en herziening ouderdomspensioen AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die in 1976 gehuwd was in Tsjechoslowakije, woont sinds 1997 in Nederland, terwijl zijn echtgenote en kinderen in Slowakije verblijven. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had het ouderdomspensioen van de appellant herzien van dat voor een ongehuwde naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde, omdat de Svb van mening was dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank had dit oordeel onderschreven en het beroep van de appellant ongegrond verklaard.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij de appellant aanvoerde dat hij wel degelijk duurzaam gescheiden leefde. Hij stelde dat zijn contact met zijn echtgenote uitsluitend ten behoeve van de zorg voor hun kinderen was en dat hij in Nederland een duurzame relatie had met zijn partner. De Raad oordeelde echter dat de appellant in februari 2017 niet voldeed aan de criteria voor duurzaam gescheiden leven, zoals vastgelegd in de AOW. De Raad benadrukte dat het feit dat de betrokkenen niet samenwoonden niet voldoende was om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de herziening van het ouderdomspensioen door de Svb terecht was.

De uitspraak benadrukt de strikte criteria voor het begrip duurzaam gescheiden leven en de gevolgen daarvan voor de toekenning van ouderdomspensioen. De Raad concludeerde dat de appellant geen recht had op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, waardoor de herziening door de Svb gerechtvaardigd was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter.

Uitspraak

18.2173 AOW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
14 maart 2018, 17/2375 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 10 december 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. J.E. Groenenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn partner [X] . De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is [in] 1976 gehuwd met [naam] in het toenmalige Tsjechoslowakije. Kort daarna is hij alleen naar Angola teruggekeerd. Vanaf 1997 woont appellant in Nederland. Zijn echtgenote en hun beider zonen wonen in Slowakije. Appellant ontving laatstelijk een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Ook ontving hij bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) voor een ongehuwde. Hierbij ging de Svb ervan uit dat bij appellant sprake was van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
1.2.
De Svb heeft in het kader van een steekproef een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het ouderdomspensioen van appellant. Naar aanleiding van de resultaten van dat onderzoek heeft de Svb bij besluit van 27 januari 2017 het ouderdomspensioen van appellant met ingang van februari 2017 herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde.
1.3.
Bij een tweetal besluiten van eveneens 27 januari 2017 heeft de Svb de
AIO-aanvulling over de periode juli 2016 tot en met januari 2017 herzien naar een
AIO-aanvulling voor een gehuwde pensioengerechtigde, en de over die periode te veel ontvangen AIO-aanvulling van € 1.158,83 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 9 juni 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het herzieningsbesluit van 27 januari 2017 van het ouderdomspensioen ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de herzienings- en terugvorderingsbesluiten van 27 januari 2017 van de
AIO-aanvulling is gegrond verklaard. Daarbij is de ingangsdatum van de herziening van de AIO-aanvulling verschoven naar februari 2017 en is de terugvordering komen te vervallen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op de door appellant aangedragen feiten en omstandigheden, geen sprake is van een situatie waarin ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt dat bij appellant sprake is van duurzaam gescheiden leven.
3. Appellant is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Appellant heeft, net als in bezwaar en beroep, toegelicht waarom hij meent dat bij hem wel sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daarbij is op de zitting nader uiteengezet dat de kinderen een ernstige verslavingsproblematiek hebben, waardoor zij ten tijde in geding werden behandeld en althans één van hen in een instelling in Slowakije verbleef. Het contact dat appellant met zijn echtgenote heeft, is uitsluitend ten behoeve van de zorg voor hun (verslaafde) kinderen. Dat geldt voor het telefonische contact, het verblijf in de woning van de echtgenote en de gedane betalingen. Appellant heeft verder benadrukt dat hij in Nederland al 24 jaar een exclusieve en duurzame relatie heeft met zijn partner, met wie hij niet samenwoont.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of op en na 1 februari 2017 bij appellant sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven.
4.2.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3.
Artikel 9 van de AOW bepaalt in het eerste lid dat de AOW een bruto‑ouderdomspensioen kent voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. de gehuwde pensioengerechtigde.
In het tweede lid is bepaald dat het ouderdomspensioen wordt afgeleid van het netto‑minimumloon per maand en in het vijfde lid dat dit ouderdomspensioen zodanig wordt vastgesteld dat het netto‑ouderdomspensioen per maand voor de ongehuwde pensioengerechtigde gelijk is aan 70% van het netto-minimumloon en voor de gehuwde pensioengerechtigde gelijk is aan 50% van het netto-minimumloon per maand.
4.4.
Artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat de Svb, onverminderd het elders in de wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en ter zake van weigering van ouderdomspensioen, een dergelijk besluit herziet of intrekt indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Toetsingskader duurzaam gescheiden leven
4.5.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) is van duurzaam gescheiden leven pas sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
4.6.
Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant (vergelijk de uitspraken van de Raad van 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093 en van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3019).
4.7.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak op goede gronden tot het oordeel gekomen dat in de situatie van appellant geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de gronden waarop dat oordeel berust en verwijst daarnaar. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en wat in essentie een herhaling vormt van wat appellant in beroep heeft aangevoerd, vormt geen reden om tot een ander oordeel te komen. In februari 2017 was er sprake van een zekere mate van onderling contact. Appellant en zijn echtgenote belden twee keer per maand met elkaar. Ook verbleef appellant meerdere malen per jaar in de woning van zijn echtgenote als hij zijn kinderen in de instelling bezocht. Feitelijk was er verder sprake van financiële verwevenheid. Appellant maakte maandelijks geld over aan zijn echtgenote. Ter zitting heeft appellant verklaard dat deze bijdragen uitsluitend waren bedoeld voor zijn kinderen. Op het formulier ‘Onderzoek woonsituatie’ heeft appellant echter ingevuld dat hij een bijdrage van € 250,- per maand leverde in de kosten van levensonderhoud van zijn echtgenote. Ook uit de bankafschriften kan worden afgeleid dat de financiële bijdragen ten dele voor de echtgenote persoonlijk zijn geweest. De ter zitting gegeven toelichting van appellant op de contacten en de financiële zaken maken dit niet anders. De stelling dat er na verloop van tijd wijzigingen zijn opgetreden in de feitelijke situatie is voor de beoordeling van de situatie per februari 2017 niet relevant. Gezien deze feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat bij appellant in februari 2017 sprake was van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving waarbij ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Hiermee is overigens niet gezegd dat appellant met zijn echtgenote in Slowakije ten tijde in geding een romantische relatie onderhield.
4.8.
Nu appellant op 1 februari 2017 geen recht had op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, was de Svb gehouden dit ouderdomspensioen te herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en C.H. Bangma en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Stumpel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.