ECLI:NL:CRVB:2020:3108

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
19/605 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de Ziektewet na beëindiging van de ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als postsorteerder werkte, had zich op 4 januari 2016 ziek gemeld en ontving een Ziektewet-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 25 augustus 2017. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van de argumenten die eerder bij de rechtbank waren ingediend. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellant. De door appellant ingediende medische informatie werd niet als voldoende waardevol beschouwd om de eerdere oordelen te herzien. De Raad bevestigde dat de functies die aan de ZW-uitkering ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat appellant met de vastgestelde beperkingen in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.605 ZW

Datum uitspraak: 9 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2018, 17/5782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.F. Desloover, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden en nadere medische stukken ingediend.
Namens werkgever heeft mr. S.J.M. Stoop, advocaat, verzocht om als belanghebbende partij deel te nemen aan de procedure en een zienswijze ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 28 oktober 2020. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als postsorteerder, voor gemiddeld 30 uur per week. Op 4 januari 2016 heeft hij zich ziek gemeld met diverse klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 14 november 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en berekend dat appellant nog 54,48% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 januari 2017 vastgesteld dat de ZW-uitkering van appellant met ingang van 2 januari 2017 ongewijzigd wordt voortgezet, omdat hij minder dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 5 januari 2017 is appellant op 29 mei 2017 gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft appellant per 2 januari 2017 belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een FML van 17 juli 2017. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten. Vervolgens heeft hij geconcludeerd dat appellant per 2 januari 2017 nog steeds geschikt te achten is voor de drie eerder geselecteerde functies, namelijk productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), wikkelaar (SBC-code 267050) en samensteller kunststof (SBC-code 271130). Daarbij is, in tegenstelling tot de primaire beoordeling, de functie samensteller kunststof in een arbeidspatroon van 32 uur per week geselecteerd, waardoor geen sprake meer is van een toe te passen reductiefactor. Hierdoor zou appellant per 2 januari 2017 nog 80,36% van zijn zogeheten maatmaninkomen kunnen verdienen. Op 24 juli 2017 heeft het Uwv aan partijen het voornemen kenbaar gemaakt om per 25 augustus 2017 zijn ZW-uitkering te beëindigen.
1.4.
Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 14 augustus 2017 (bestreden besluit 1) het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 5 januari 2017 gegrond verklaard en vastgesteld dat appellant met ingang van 25 augustus 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. De ZW-uitkering van appellant wordt dan ook per 25 augustus 2017 beeindigd.
1.5.
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In deze procedure heeft het Uwv de rechtbank, bij brief van 31 juli 2018, verzocht het bestreden besluit zo te lezen dat de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 29 oktober 2017 wordt geëffectueerd. De rechtbank heeft vervolgens de brief van het Uwv van 31 juli 2018 als een wijzigingsbesluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt (bestreden besluit 2). Omdat het Uwv met dit besluit niet geheel aan het beroep van appellant tegemoet is gekomen, heeft de rechtbank het beroep mede gericht geacht tegen het wijzigingsbesluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 18 september 2018 de belastbaarheid per datum in geding, 29 oktober 2017, vastgesteld. Er zijn aanvullende beperkingen neergelegd in een FML van 14 september 2018. Naar aanleiding hiervan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep binnen de eerder gebruikte SBC-codes, nieuwe functies geselecteerd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Uwv dit besluit niet heeft gehandhaafd en appellant bij beoordeling daarvan daarom geen belang meer heeft. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat zij het medisch onderzoek dat aan bestreden besluit 2 ten grondslag ligt, voldoende zorgvuldig acht. Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht, hij appellant op het spreekuur heeft gezien en gesproken, een medisch onderzoek heeft verricht en dat hij gemotiveerd heeft gereageerd op de in beroep ingediende medische informatie.
De rechtbank heeft vervolgens, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juli 2017, 18 september 2018 en 19 oktober 2018, geoordeeld dat deze arts begrijpelijk en inzichtelijk de vastgestelde beperkingen, beschreven in de FML van 14 september 2018, heeft gemotiveerd en heeft toegelicht waarom de door appellant ingediende medische informatie geen reden geeft meer of zwaardere beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. Over de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, uitgaande van de beperkingen neergelegd in de FML 14 september 2018, op juiste gronden binnen dezelfde SBC-codes 111180, 271130 en 267050, drie nieuwe functies uit het CBBS heeft geselecteerd. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in zijn rapport van 17 september 2018, uitvoerig per signalering heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant met ingang van 29 oktober 2017 meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen en dat de ZW-uitkering van appellant terecht met ingang van deze datum beeindigd is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant in essentie gelijke gronden als in beroep aangevoerd. Door middel van het indienen van medische informatie van zijn behandelend arts heeft hij benadrukt dat de artsen van het Uwv de ernst van zijn klachten hebben miskend en onvoldoende beperkingen hebben aangenomen. Appellant blijft bij zijn standpunt dat hij, door de combinatie van zijn klachten en beperkingen, niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft de Raad tot slot verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 mei 2019, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Werkgever heeft gesteld zich volledig te kunnen vinden in het oordeel van het Uwv en het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, verwoord in het rapport van 8 mei 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij
bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch
onderzoek zorgvuldig is geweest. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven.
4.3.1.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft dit op overtuigende wijze gemotiveerd. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven.
4.3.2.
Over de in hoger beroep door appellant ingediende medische informatie wordt, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 mei 2019, geoordeeld dat aan deze informatie niet die waarde kan worden toegekend die appellant daaraan toegekend wenst te zien. De informatie ziet deels op de gezondheidssituatie van appellant na een val in juli 2018, terwijl de datum hier in geding 29 oktober 2017 is. Daarnaast blijkt uit deze informatie niet dat de artsen van het Uwv, bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant per datum in geding, van onjuiste of onvolledige medische gegevens zijn uitgegaan.
4.3.3.
Nu geen twijfel bestaat over de juistheid van de vastgestelde beperkingen, beschreven in de FML van 14 september 2018, wordt voor het benoemen van een deskundige geen aanleiding gezien.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M. Géron