ECLI:NL:CRVB:2020:3108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de Ziektewet na beëindiging van de ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als postsorteerder werkte, had zich op 4 januari 2016 ziek gemeld en ontving een Ziektewet-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 25 augustus 2017. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van de argumenten die eerder bij de rechtbank waren ingediend. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen van appellant. De door appellant ingediende medische informatie werd niet als voldoende waardevol beschouwd om de eerdere oordelen te herzien. De Raad bevestigde dat de functies die aan de ZW-uitkering ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat appellant met de vastgestelde beperkingen in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.