ECLI:NL:CRVB:2020:3096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
17/5630 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1995, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op 29 april 2016, met verzoek om terugwerkende kracht van 1 september 2013 tot 1 september 2014. Appellante stelde dat zij door psychische klachten niet eerder in staat was om de aanvraag in te dienen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellante op de datum van de aanvraag arbeidsvermogen had. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag op basis van de Wajong 2015 moest worden beoordeeld, en dat het recht op uitkering niet eerder kon ontstaan dan op de aanvraagdatum. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar aanvraag op basis van de Wajong 2010 beoordeeld had moeten worden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wajong 2015 niet konden worden genegeerd. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regels rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.5630 WAJONG

Datum uitspraak: 9 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 juni 2017, 17/951 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Kuiper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft mr. C.S. Ganga nadere gronden en stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ganga. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1995, heeft met een door het Uwv op 29 april 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van hoofdstuk 1A van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Daarbij heeft appellante vermeld dat zij sinds jeugdige leeftijd psychische klachten heeft en dat zij wegens psychische overmacht niet in staat is geweest om deze aanvraag eerder in te dienen. Appellante heeft daarbij verzocht om toekenning van een uitkering met terugwerkende kracht over de periode 1 september 2013 tot 1 september 2014. Zowel in de periode vóór
1 september 2013 als de periode na 1 september 2014 was appellante studerende. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 26 juli 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante op datum van de aanvraag arbeidsvermogen heeft en een beoordeling van het recht op uitkering met terugwerkende kracht wettelijk niet mogelijk is.
1.2.
Bij besluit van 29 december 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 juli 2016 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag van appellante moet worden beoordeeld op grond van hoofdstuk 1A van de Wajong 2015 en dat het recht op Wajong-uitkering, gelet op de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong 2015 niet eerder kan ontstaan dan op de dag van de aanvraag,
29 april 2016. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep alleen al daarom niet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stelling van appellante dat zij door overmacht niet eerder dan in april 2016 een aanvraag heeft kunnen indienen, aan de dwingendrechtelijke regeling van artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong 2015 niet kan afdoen. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv de Wajong-beoordeling slechts ten overvloede heeft uitgevoerd en dat aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden niet wordt toegekomen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat haar aanvraag beoordeeld had moeten worden op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010), omdat zij op 13 januari 2013 achttien jaar is geworden en door haar psychische problematiek niet eerder een Wajong-aanvraag heeft kunnen indienen. Voor het geval dat niet zo is, heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 1a:11 van de Wajong 2015 een Wajong-uitkering wel met ingang van een eerdere ingangsdatum dan de aanvraagdatum kan worden toegekend. Appellante heeft aangevoerd dat zij geen arbeidsvermogen heeft. Onder verwijzing naar studiebeoordelingen, heeft appellante erop gewezen dat zij ook tijdens haar studie niet goed heeft gefunctioneerd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Bij de Wet van 2 juli 2014 (Stb. 2014, 270) is na hoofdstuk 1 van de Wajong 2010 een hoofdstuk 1A ingevoegd en is een groot aantal wijzigingen aangebracht in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong 2010. Deze wijzigingen zijn per 1 januari 2015 van kracht geworden (Stb. 2014, 271). In artikel 2:15, tweede lid, van de Wajong 2015 is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 ontstaat op de dag dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, maar niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Op grond van het derde lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2015 ontstaat in afwijking van het tweede lid het recht op arbeidsondersteuning op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend, indien de jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. In artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning als bedoeld in hoofdstuk 2 niet ontstaat, als dit zou ingaan op of na 1 januari 2015.
4.2.
Appellante heeft haar aanvraag ingediend op 29 april 2016. Dit is na het moment waarop gelet op artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 nog een recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 kon ontstaan. Uit 4.1 volgt dat er geen ruimte is voor beoordeling van de aanvraag aan de hand van de Wajong 2010. Er is in dit geval niet gebleken van een zeer bijzondere omstandigheid op grond waarvan strikte toepassing van de onder 4.1 genoemde, dwingendrechtelijke bepalingen in die mate in strijd komt met algemene rechtsbeginselen dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. Zoals de rechtbank ook heeft geoordeeld, heeft het Uwv de aanvraag van appellante dus terecht beoordeeld op grond van de bepalingen van hoofdstuk 1A van de Wajong 2015.
4.3.
Op grond van artikel 1a:11, eerste lid, van de Wajong 2015 stelt het Uwv op aanvraag vast of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk bestaat. Op grond van artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong 2015 ontstaat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1 van de Wajong 2015 op de dag, waarop de aanvraag werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt. Op grond van artikel 1a:11, derde lid, van de Wajong 2015, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die door de jonggehandicapte bij de aanvraag worden verstrekt. Op grond van artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong 2015, is het Uwv bevoegd het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ambtshalve toe te kennen, indien de toepassing van het eerste lid zou leiden tot kennelijke hardheid.
4.4.
Anders dan appellante heeft aangevoerd, staat artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong 2015 er dus aan in de weg dat een Wajong-uitkering met ingang van een eerdere ingangsdatum dan per de aanvraagdatum wordt toegekend. Ook hier geldt dat van een zeer bijzondere omstandigheid die moet leiden tot het buiten toepassing laten van deze dwingendrechtelijke bepaling, niet is gebleken. Voor zover appellante een beroep heeft willen doen op de in artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong 2015 opgenomen hardheidsclausule, kan dit ook niet slagen. De Wajong 2015 is immers in werking getreden na afloop van de periode waarop de aanvraag van appellante betrekking had, namelijk de periode
1 september 2013 tot 1 september 2014, en zoals is overwogen onder 4.1 en 4.2, is beoordeling van de aanvraag aan de hand van de Wajong 2010 wettelijk uitgesloten.
4.5.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt daarom geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Appellante heeft bij haar aanvraag en in bezwaar alleen verzocht om haar een Wajong-uitkering toe te kennen over een periode gelegen vóór de aanvraagdatum (1 september 2013 tot 1 september 2014). In bezwaar heeft appellante bevestigd dat haar aanvraag alleen op die periode zag. De beoordeling door het Uwv of appellante op de datum van de aanvraag arbeidsvermogen heeft, is dan ook ten overvloede geweest, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld.
4.6.
De overwegingen onder 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M. Géron