In deze zaak heeft appellante, geboren in 1995, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op 29 april 2016, met verzoek om terugwerkende kracht van 1 september 2013 tot 1 september 2014. Appellante stelde dat zij door psychische klachten niet eerder in staat was om de aanvraag in te dienen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellante op de datum van de aanvraag arbeidsvermogen had. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag op basis van de Wajong 2015 moest worden beoordeeld, en dat het recht op uitkering niet eerder kon ontstaan dan op de aanvraagdatum. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar aanvraag op basis van de Wajong 2010 beoordeeld had moeten worden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wajong 2015 niet konden worden genegeerd. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regels rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.