Uitspraak
19.3904 AW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2020.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van posttraumatische stressstoornis (PTSS) als beroepsziekte van een politieambtenaar. De appellant, die sinds 2001 als ambtenaar bij de politie werkt, had in 2012 een bijtincident met zijn diensthond, waarbij zijn buurvrouw ernstig gewond raakte. In 2016 werd bij hem PTSS vastgesteld, en hij verzocht de korpschef om deze aandoening als beroepsziekte te erkennen. De korpschef volgde echter het advies van de landelijke Adviescommissie PTSS Politie, die concludeerde dat de PTSS niet beroepsgerelateerd was, en trok eerder genomen besluiten tot erkenning in.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van de korpschef ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het laten aaien van de hond door de buurvrouw niet onder de opgedragen werkzaamheden viel en dat de appellant onvoldoende voorzorgsmaatregelen had genomen. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte schuld of onvoorzichtigheid als kernoverweging had genomen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant verantwoordelijk was voor zijn diensthond en dat het bijtincident aan zijn onvoorzichtigheid was te wijten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de criteria voor het aannemen van een beroepsziekte niet waren vervuld, omdat de PTSS in overwegende mate het gevolg was van de onvoorzichtigheid van de appellant. De Raad concludeerde dat de intrekking van het eerdere besluit door de korpschef niet in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien de appellant redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was. De uitspraak bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden gehandhaafd.