ECLI:NL:CRVB:2016:3523
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herstel van een gemaakte fout door het bestuursorgaan en de rechtsgeldigheid van het ontslagbesluit van een militair
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de appellant, een militair, in beroep was gegaan tegen een ontslagbesluit van de Minister van Defensie. De appellant was met ingang van 13 augustus 2008 aangesteld en had zich aangemeld voor de officiersopleiding aan de Nederlandse Defensie Academie. Echter, op 24 augustus 2012 werd hij ontheven van deze opleiding omdat hij niet voldeed aan de gestelde eisen. Dit leidde tot een voorstel voor eervol ontslag uit militaire dienst, dat uiteindelijk op 16 april 2013 werd verleend.
De appellant stelde dat het besluit van 25 februari 2013, waarin hij tijdelijk op een verzamelarbeidsplaats werd geplaatst, hem het vertrouwen gaf dat hij recht had op herplaatsing. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de minister bevoegd was om het ontslag te verlenen op basis van artikel 39 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). De Raad bevestigde dat de minister de gemaakte fout in het besluit van 25 februari 2013 mocht herstellen, aangezien de appellant redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was. De Raad oordeelde dat er geen strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel en dat de minister in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen grond was voor het standpunt van de appellant dat de minister niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de belangen van de appellant niet zwaarder wogen dan de organisatiebelangen van de defensie. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.