Uitspraak
20.1126 MPW
OVERWEGINGEN
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
26 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2180).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 30 november 2017. Verzoeker, die in 1971 als tijdelijk ambtenaar was aangesteld, had verzocht om toekenning van een reservistenpensioen. De minister van Defensie had dit verzoek afgewezen, omdat verzoeker niet kon aantonen dat hij de benodigde uren in werkelijke dienst had doorgebracht. De rechtbank had het beroep van verzoeker tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft in zijn verzoek om herziening gesteld dat er nieuwe feiten zijn, namelijk een verklaring van brigade-generaal b.d. W, die zou aantonen dat hij ten onrechte was beschuldigd van het niet deelnemen aan een oefening. De Raad heeft echter geoordeeld dat, hoewel de verklaring van W als nieuw feit kan worden aangemerkt, deze niet voldoende bewijskracht heeft om tot herziening van de eerdere uitspraak te leiden. De Raad heeft daarbij gewezen op de eerdere stellige ontkenning van W en de onvoldoende onderbouwing van verzoeker.
De Raad heeft geconcludeerd dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en heeft het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 november 2020.