Uitspraak
OVERWEGINGEN
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig ambtenaar bij Defensie, had een verzoek ingediend voor toekenning van een reservistenpensioen, dat door de Minister van Defensie was afgewezen. De minister stelde dat er geen bewijs was voor de deelname van de appellant aan een militaire oefening die 30 jaar geleden had plaatsgevonden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft het procesverloop besproken, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en enkele getuigen. De Raad oordeelde dat het aan de appellant was om aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk had deelgenomen aan de oefening. De Raad concludeerde dat de minister de aanvraag van de appellant op inhoudelijke gronden had afgewezen en dat de appellant hierin niet was geslaagd. De Raad heeft de verklaringen van getuigen die de deelname van de appellant zouden bevestigen terzijde geschoven, omdat er aanwijzingen waren dat deze verklaringen valselijk waren opgemaakt.
Uiteindelijk heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij aanvragen voor militaire pensioenen en de rol van het ABP in het toekennen van dergelijke pensioenen na de invoering van het nieuwe militaire pensioenstelsel.