ECLI:NL:CRVB:2020:2981
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en begeleidingseisen voor appellante met psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich op 8 oktober 2009 ziek meldde met psychische klachten, had in 2011 geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld door het Uwv, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en voldoende had gemotiveerd dat er geen aanleiding was om de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 februari 2012 vastgestelde vorm van begeleiding aan te passen. De Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat de medische gegevens geen aanleiding geven voor een intensievere vorm van begeleiding dan eerder vastgesteld.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij meer begeleiding nodig heeft dan in de FML is opgenomen en dat zij niet in staat is om reguliere werkzaamheden te verrichten. De Raad oordeelt echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de eerder vastgestelde beperkingen ongewijzigd zijn gebleven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de CIZ-indicatie van appellante geen invloed heeft op de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA. De Raad concludeert dat het standpunt van het Uwv kan worden gevolgd en dat er geen nieuwe gronden zijn ingebracht die aanleiding geven tot een ander oordeel. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.