In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die in 2005 na een auto-ongeval arbeidsongeschikt raakte, heeft een WGA-uitkering ontvangen en verzocht om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft vastgesteld dat de door het Uwv vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet juist was, omdat de deskundige meer beperkingen heeft vastgesteld dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een ontoereikende medische grondslag berustte en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de eerdere uitspraak is vernietigd en het Uwv is opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is er een schadevergoeding toegekend aan appellant wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij de Raad de Staat en het Uwv beide heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De proceskosten zijn eveneens vergoed.